Zoeken

Web content search

43 Zoekresultaten

Web content search
Sorteren op: Datum /

Uitspraak EHRM A.M.A. v. Nederland – schending verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling

Jurisprudentie | 24 oktober 2023

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod | Onderzoeksplicht | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak A.M.A. tegen Nederland (zaak nr. 23048/19) geoordeeld dat Nederland de procedurele kant van het verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling onder artikel 3 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft de uitzetting van verzoeker naar Bahrein, nadat zijn tweede asielverzoek in Nederland was afgewezen. Verzoeker klaagt dat dat de Nederlandse autoriteiten het risico dat hij bij uitzetting naar Bahrein aan onmenselijke en vernederende behandelingen zou worden onderworpen onvoldoende hebben ingeschat in strijd met artikel 3 EVRM. Het EHRM overweegt dat de autoriteiten op het laatste moment door verzoeker overgelegd bewijsmateriaal buiten beschouwing hebben gelaten, zonder de mogelijke relevantie ervan in hun definitieve risicobeoordeling mee te nemen. Dit werd met name verwijtbaar geacht gelet op de overige in het dossier beschikbare informatie alsook de algemene situatie in Bahrein. Het EHRM oordeelt dat een dergelijke benadering te beperkt is geweest en dat Nederland daarmee niet heeft voldaan aan de strenge en zorgvuldige onderzoeksplicht die volgt uit artikel 3 EVRM. Hiermee heeft er schending van artikel 3 EVRM plaatsgevonden.

Uitspraak EHRM – S. v. Denemarken – schending recht op privéleven

Uitspraak internationaal | 28 december 2021

Bestand: pdf - 1MB

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Foltering, verbod

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S. tegen Denemarken (zaak nr. 57467/15) geoordeeld dat er sprake was van een schending van artikel 8 van het Verdrag (EVRM). Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal algemene punten die zaakoverstijgend zijn.

De zaak betreft het verbod op foltering (artikel 3 EVRM) en het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM). Wat betreft artikel 3 EVRM overweegt het EHRM dat in de onderhavige zaak niet is aangetoond dat de uitzetting van verzoeker naar Turkije een blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand resulterend in intens lijden zou opleveren, laat staan aan een significante vermindering van de levensverwachting. Het EHRM komt daarom tot de conclusie dat de hoge drempel voor toepassing van artikel 3 EVRM in dit geval niet wordt gehaald. In de beoordeling van de klacht onder artikel 8 EVRM constateert het Hof dat er door de Deense rechtbanken onvoldoende rekening was gehouden met enerzijds de gewijzigde persoonlijke omstandigheden in de periode van tussen 2009 en 2015 en anderzijds de persoonlijke band die verzoeker heeft met Denemarken. Om die redenen concludeert het EHRM dat er geen voldoende zorgvuldige en proportionele belangenafweging heeft plaatsgevonden. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 EVRM, maar wel een schending van artikel 8 EVRM.

Wat zijn internationale misdrijven?

Veelgestelde vragen | 6 december 2021

Dossier: Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid

De term 'internationale misdrijven' is een verzamelbegrip voor een aantal zeer ernstige schendingen van het internationale recht: genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de ...

Zienswijze CAT – D.B. v. Nederland – geen schending verbod op foltering

Uitspraak internationaal | 19 november 2021

Bestand: pdf - 432KB

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod

Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak D.B. (zaak nr. 824/2017) geoordeeld dat de uitzetting van verzoekster geen schending van het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) zal opleveren. 

De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoekster onvoldoende  heeft aangetoond dat zij een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico loopt op foltering. Gezien de tegenstrijdige en onaannemelijke verklaringen met betrekking tot de aard van haar asielaanvraag heeft verzoekster niet kunnen het Comité niet ervan kunnen overtuigen dat zij het risico loopt op vrouwelijke genitale verminking bij uitzetting naar Guinee. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoekster naar Guinee geen schending zal plaatsvinden van artikel 3 CAT.

Zienswijze BuPo - J.O.Z. en E.E.I.Z. v. Nederland - schending verbod op foltering

Uitspraak internationaal | 13 oktober 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod) | Uitzetting (zie Uitwijzing) | Vreemdelingen

Het VN BuPo Comité heeft in de zaak J.O.Z. en E.E.I.Z. t. Nederland (zaak nr. 2796/2016) vastgesteld dat sprake is van een schending van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), alleen en gelezen in samenhang met artikel 24 IVBPR.

De zaak betreft het verbod op foltering, wrede, onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 7 IVBPR) en de rechten van het kind (artikel 24 IVBPR). Het Comité stelt op basis van artikelen 6 en 7 IVBPR lidstaten personen niet mogen uitzetten naar een gebied waar deze een reëel risico lopen op onherstelbare schade. Het Comité benadrukt dat dit risico persoonlijk moet zijn, waarbij de grens hoog ligt. Volgens het Comité valt vrouwelijke genitale verminking onder een verboden behandeling zoals bedoeld in artikel 7 IVBPR. Bij de beoordeling van de vraag of de regering in dit geval willekeurig heeft gehandeld of dat er sprake is van een kennelijke fout of dat geen rechtmatige beslissing is genomen, kijkt het Comité naar verschillende factoren. Op basis van deze factoren oordeelt het comité dat de regering het risico dat de dochter van verzoekster zou lopen op vrouwelijke genitale verminking bij terugkeer onjuist heeft beoordeeld. Om deze reden is sprake van een schending van artikel 7 IVBPR, alleen en in samenhang met artikel 24 IVBPR.

Zienswijze CAT - S.R. v. Nederland – geen schending verbod op foltering

Uitspraak internationaal | 22 juli 2021

Bestand: pdf - 322.9KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod

Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak S.R. (zaak nr. 834/2017) geoordeeld dat het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) niet is geschonden.

De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft ingediende die wijzen op een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico op foltering. De verzoeker was niet in staat te bewijzen dat de Sri Lankaanse autoriteiten enig moment interesse in hem hebben gehad  en dat verzoeker momenteel de reële interesse zou wekken van hen. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoeker naar Sri Lanka geen schending zal plaats vinden van artikel 3 CAT.

Zienswijze CAT - T.S. v. Nederland – geen schending verbod op foltering

Uitspraak internationaal | 19 juli 2021

Bestand: pdf - 207.8KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod

Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak T.S. (zaak nr. 896/2018) geoordeeld dat het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) niet is geschonden.

De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft ingediend die wijzen op een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico op foltering. De verzoeker was niet in staat te bewijzen dat de gebeurtenissen van tien jaar geleden momenteel de reële interesse zouden wekken van de Sri Lankaanse autoriteiten. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoeker naar Sri Lanka geen schending zal plaatsvinden van artikel 3 CAT.

Beslissing EHRM - M.T. tegen Nederland - geen schending verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling

Uitspraak internationaal | 18 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 243.1KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland (zaak nr. 46595/19) geoordeeld dat Nederland artikel 3, eerste lid, van het Verdrag (EVRM), en dus het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, niet heeft geschonden. 

De zaak betreft een vreemdelingenzaak waarbij verzoekster met haar kinderen in Nederland asiel heeft aangevraagd, terwijl zij dit al eerder in Italië had aangevraagd. Daarom heeft de regering verzocht om verzoekster en haar kinderen weer te mogen overdragen aan Italië. Volgens het EHRM heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat, als zij met haar kinderen wordt overgebracht naar Italië, de situatie waarin zij terecht zou komen zodanig ernstig genoeg is om onder artikel 3 EVRM te vallen. Het EHRM weegt mee dat het opvangsysteem in Italië sinds 2020 is veranderd en dat (wat tevens is bevestigd door de UNHCR) niet is bewezen dat bepaalde medische zorg voor de verzoekster haar kinderen niet mogelijk is in Italië.  De klacht over schending van artikel 3 van het EVRM is kennelijk ongegrond en daarom niet-ontvankelijk verklaard. 

Rapportage internationale mensenrechtenprocedures 2020

Overig | 18 mei 2021 | Minister van Buitenlandse Zaken

Bestand: pdf - 505.8KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Individueel klachtrecht | Mensenrechtenschendingen | Verdragsverplichtingen, materiële schending van

In het rapport zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen van internationale mensenrechtenprocedures waarbij het Koninkrijk der Nederlanden in het jaar 2020 betrokken is geweest. In rapport is ook een overzicht opgenomen van de stand van zaken van uitspraken die door het Koninkrijk tenuitvoer moeten worden gelegd.

Nederland stelt Syrië aansprakelijk voor mensenrechtenschendingen

Content Dossier / MLA | 18 september 2020

Dossier: Aansprakelijkstelling Syrië door Nederland

Nederland heeft op 18 september 2020 Syrië aansprakelijk gesteld voor grove mensenrechtenschendingen, foltering in het bijzonder. Met een diplomatieke nota is Syrië van dit besluit op de hoogte ...