Zoeken

Web content search

484 Zoekresultaten

Web content search
Sorteren op: Datum /

Kamerbrief inzake stand van zaken staatsaansprakelijkheid en statenklacht MH17

Kamerbrief | 9 juni 2021

Bestand: pdf - 57KB

Dossier: Staatsaansprakelijkheid | MH17

Trefwoorden: MH17 | Staatsaansprakelijkheid (zie Aansprakelijkheid, Staats-) | Statenklachtrecht

Deze Kamerbrief bevat de stand van zaken ten aanzien van de staatsaansprakelijkheid, de statenklacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het strafrechtelijk onderzoek en strafproces, en het naar aanleiding van de motie van het lid Van Dam uitgevoerde nader feitenonderzoek. In de brief wordt onder meer aangeven dat de mogelijkheid om het geschil inzake staatsaansprakelijkheid van Rusland voor te leggen aan een internationale rechter of organisatie serieus wordt overwogen.

Tweede Kamer, 2020-2021, 33997, nr. 164

Uitspraak EHRM M.F.D. v. Nederland – geen schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 8 juni 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak M.F.D. (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoeker stelt dat zijn afwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep een schending is van artikel 6 EVRM. Volgens de verzoeker had de regering meer moeten doen om zijn aanwezigheid bij de zitting te bewerkstelligen. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Door herhaaldelijk en ondubbelzinnig te weigeren mee te werken aan een videoconferentie, heeft de verdachte volgens het EHRM echter afstand gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak. Daarom concludeert het EHRM dat artikel 6 EVRM niet is geschonden.

EHRM Dijkhuizen v. Nederland - geen schending recht op een eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 8 juni 2021

Bestand: pdf - 275.1KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Dijkhuizen tegen Nederland (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces onder artikel 6, derde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder het recht om in persoon bij de rechtszitting aanwezig te zijn en of een videoverbinding een gerechtvaardigde vorm van aanwezigheid is. De vraag die wordt gesteld, is of het gerechtshof mocht afzien van inwilliging van het verzoek om verlenging van de procedure met het oog op een videoverbinding met verzoeker. Hoewel het voor een eerlijk proces van groot belang is dat de beschuldigde ter zitting aanwezig kan zijn, kunnen diverse factoren meespelen waardoor een videoverbinding voldoet aan de waarborgen zoals de complexiteit van een zaak, locatie van de klager en of de klager heeft meegewerkt en welwillend was. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 6 lid 3 EVRM. 

Uitspraak EHRM S.L.S. v. Nederland – geen schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 31 mei 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Eerlijk proces | Toegang tot de rechter

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S.L.S. e.a. (zaak nr. 19732/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden, waardoor het niet nodig is om de klacht over de schending van artikel 13 EVRM te beoordelen. Daarnaast verklaart het EHRM de klacht ten aanzien van artikel 8 EVRM niet-ontvankelijk.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op eerbiediging van privé-, familie en gezinsleven (artikel 8 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM). Wat betreft artikelen 6 en 8 EVRM stellen de verzoekers dat  de elektronische kennisgeving van besluitvorming een beperking vormt van het recht op toegang tot de rechter en het recht op eerbiediging van het privé- familie en gezinsleven, omdat niet alle inwoners beschikken over een computer of internet. Wat betreft de klacht onder artikel 6 EVRM, stelt het EHRM dat het recht op toegang tot de rechter geen absoluut recht is. Het recht mag worden beperkt en moet ook gereguleerd worden door de nationale overheid. Het EHRM toetst of verzoekers een duidelijke, praktische en effectieve mogelijkheid hadden om tegen de besluitvorming in beroep te gaan. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending is van artikel 6 EVRM en verklaart de klacht op basis van artikel 8 EVRM niet-ontvankelijk. Daarbij is het niet nodig om de klacht over de schending van artikel 13 EVRM te beoordelen.

Uitspraak EHRM - Centrum för rättvisa tegen Zweden - schending eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie

Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 777.9KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Proportionaliteitsbeginsel

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Centrum för rättvisa tegen Zweden (zaak nr. 35252/08) geoordeeld dat Zweden het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.

De schending is aangenomen omdat het Zweedse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Het EHRM stelt dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn, aldus het EHRM. Omdat dit niet voldoende wordt gewaardborgd, gaat het Zweedse regime voor bulk-interceptie de ‘margin of appreciation’ die nationale autoriteiten hebben in dit soort situaties te buiten en was er onvoldoende waarborg tegen willekeur en misbruik. Daarom is er een schending van artikel 8 van het EVRM geconstateerd.

Zie Centrum för rättvisa tegen Zweden, EHRM

Uitspraak EHRM - Big brother watch and others tegen Verenigd Koninkrijk - schending eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie en vrijheid van meningsuiting

Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 1.3MB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Vrijheid van meningsuiting

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak Big Brother Watch en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk (zaken nrs. 58170/13, 62322/14 en 24960/15) geoordeeld dat het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 en het recht op de vrijheid van meningsuiting onder artikel 10 van het Verdrag (EVRM) zijn geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.

De schendingen zijn aangenomen, omdat het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Dit betekent dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de bulk-operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn. Ook biedt het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens onvoldoende bescherming aan vertrouwelijk journalistiek materiaal. Het EHRM heeft daarom geoordeeld dat artikelen 8 en 10 van het EVRM zijn geschonden.

Beslissing EHRM - M.T. tegen Nederland - geen schending verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling

Uitspraak internationaal | 18 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 243.1KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland (zaak nr. 46595/19) geoordeeld dat Nederland artikel 3, eerste lid, van het Verdrag (EVRM), en dus het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, niet heeft geschonden. 

De zaak betreft een vreemdelingenzaak waarbij verzoekster met haar kinderen in Nederland asiel heeft aangevraagd, terwijl zij dit al eerder in Italië had aangevraagd. Daarom heeft de regering verzocht om verzoekster en haar kinderen weer te mogen overdragen aan Italië. Volgens het EHRM heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat, als zij met haar kinderen wordt overgebracht naar Italië, de situatie waarin zij terecht zou komen zodanig ernstig genoeg is om onder artikel 3 EVRM te vallen. Het EHRM weegt mee dat het opvangsysteem in Italië sinds 2020 is veranderd en dat (wat tevens is bevestigd door de UNHCR) niet is bewezen dat bepaalde medische zorg voor de verzoekster haar kinderen niet mogelijk is in Italië.  De klacht over schending van artikel 3 van het EVRM is kennelijk ongegrond en daarom niet-ontvankelijk verklaard. 

Rapportage internationale mensenrechtenprocedures 2020

Overig | 18 mei 2021 | Minister van Buitenlandse Zaken

Bestand: pdf - 505.8KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Individueel klachtrecht | Mensenrechtenschendingen | Verdragsverplichtingen, materiële schending van

In het rapport zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen van internationale mensenrechtenprocedures waarbij het Koninkrijk der Nederlanden in het jaar 2020 betrokken is geweest. In rapport is ook een overzicht opgenomen van de stand van zaken van uitspraken die door het Koninkrijk tenuitvoer moeten worden gelegd.

Two-pager MLA initiative 2021

Document | 10 mei 2021

Bestand: pdf - 98.7KB

Uitspraak EHRM F.G.Z. v. Nederland – schending recht op vrijheid en veiligheid

Jurisprudentie | 9 mei 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Voorlopige hechtenis

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak F.G.Z. (zaak nr. 69491/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5 lid 3 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid. De verzoeker stelt dat er onvoldoende grond was voor verlenging van zijn voorlopige hechtenis en dat de diverse beslissingen daarover bovendien onvoldoende gemotiveerd waren. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten om een voorlopige hechtenis niet onredelijk lang te laten duren. In dat kader moet de rechtvaardiging voor voorlopige hechtenis altijd overtuigend worden aangetoond op grond van specifieke feiten en persoonlijke omstandigheden. Vanwege het gebrek aan een kenbare afweging van specifieke feiten en persoonlijke omstandigheden zijn de beslissingen om de voorlopige hechtenis niet op te heffen of te schorsen onvoldoende onderbouwd. Daarom concludeert het EHRM dat er sprake is van een schending van artikel 5 lid 3 EVRM.

Uitspraak EHRM M.M. v. Nederland – schending recht op vrijheid en veiligheid

Jurisprudentie | 9 mei 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Voorlopige hechtenis

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak M.M. (zaak nr. 10982/15) geoordeeld dat Nederland artikel 5 lid 3 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid. De verzoeker stelt dat er onvoldoende grond was voor zijn voorlopige hechtenis of, subsidiair, dat de diverse beslissingen over de voortzetting van de hechtenis onvoldoende gemotiveerd waren. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten om een voorlopige hechtenis niet onredelijk lang te laten duren. In deze zaak is de oorspronkelijke beslissing over de voorlopige hechtenis volgens het EHRM voldoende met redenen omkleed. Daarom concludeert het EHRM dat er sprake is van een schending van artikel 5 lid 3 EVRM.

Uitspraak EHRM F.E.H. v. Nederland – schending recht op vrijheid en veiligheid

Jurisprudentie | 9 mei 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Voorlopige hechtenis

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak F.E.H. (zaak nr. 73329/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5 lid 3 en 4 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM). De verzoeker stelt dat zijn voorlopige hechtenis in strijd was met artikel 5 lid 1 en 3 van het Verdrag, omdat er onvoldoende grond was voor de verlening ervan. Ook stelt de verzoeker dat de diverse beslissingen daarover onvoldoende gemotiveerd waren. Bovendien zou het verzoek om opheffing van voorlopige hechtenis onvoldoende zorgvuldig behandeld zijn. Het EHRM benadrukt dat voorlopige hechtenis niet onredelijk lang mag duren. Vanwege het gebrek aan een kenbare afweging van specifieke feiten en persoonlijke omstandigheden zijn de beslissingen om de voorlopige hechtenis niet op te heffen of te schorsen onvoldoende onderbouwd. Daarom is sprake van een schending van artikel 5 lid 3 EVRM. Verder oordeelt het EHRM dat de periodes van 22 respectievelijk 26 dagen die de rechtbank en het gerechtshof nodig hadden om tot een beslissing te komen niet voldoen aan de eis van een tijdige behandeling. Daarom wordt ook een schending van artikel 5 lid 4 EVRM geconstateerd.

Uitspraak EHRM inzake V.K. v. Nederland - schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 19 april 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces | Getuigen

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak V.K. (zaak nr. 2205/15) geoordeeld dat Nederland artikel 6 lid 1 en 3 onder d van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder het recht om belastende getuigen te ondervragen. De verzoeker is door het gerechtshof veroordeeld voor oplichting. De veroordeling is mede op basis van zes getuigenverklaringen uitgesproken. Volgens het EHRM is – wat betreft de eerste klacht – dit recht om belastende getuigen te ondervragen niet absoluut. Echter, het uitblijven van het ondervragingsrecht en diens verenigbaarheid met het recht op een eerlijk proces kan wel door het EHRM worden getoetst aan de hand van criteria. Het EHRM concludeert dat, als gevolg van de onmogelijkheid om de zeven getuigen te ondervragen, artikel 6 lid 1 en 3 onder d EVRM zijn geschonden.

Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage

Content Dossier / MLA | 2 april 2021

Dossier: Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage

Het Permanent Hof van Arbitrage (PHA) is het eerste permanente internationale mechanisme voor de vreedzame beslechting van geschillen tussen staten. Het is opgericht onder twee in Den Haag tot ...

Hoe is het Internationaal Strafhof samengesteld?

Veelgestelde vragen | 8 maart 2021

Dossier: Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid

Het Internationaal Strafhof is opgericht bij verdrag, het Statuut van Rome. Het Statuut benoemt in artikel 34 de volgende organen van het Strafhof: Presidium afdelingen ...

Wat is de bevoegdheid van het Internationaal Strafhof?

Veelgestelde vragen | 8 maart 2021

Dossier: Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid

Het in 2002 in Den Haag gevestigde Internationaal Strafhof is opgericht bij verdrag, het Statuut van Rome. In januari 2021 telde het Statuut 123 verdragspartijen, zie The States ...

Uitspraak EHRM - Stichting Landgoed Steenbergen tegen Nederland - geen schending eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 16 februari 2021

Bestand: pdf - 259.2KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Stichting Landgoed Steenbergen en anderen tegen Nederland (zaak nr. 19732/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), waar de toegang tot de rechter onder valt. Volgens het EHRM is een elektronische kennisgeving een voldoende adequate manier van kennisgeven van (ontwerp)besluiten. Er was immers een coherent en duidelijk systeem en een wettelijke basis voor de elektronische bekendmaking. Om die reden is er geen schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

Zie Stichting Landgoed Steenbergen tegen Nederland, EHRM

Uitspraak EHRM Maassen tegen Nederland - schending recht op vrijheid en veiligheid

Uitspraak internationaal | 9 februari 2021

Bestand: pdf - 234.7KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces | Redelijke termijn | Voorlopige invrijheidstelling

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Maassen tegen Nederland (zaak nr. 10982/15) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM) en in het bijzonder het derde lid over het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces. In deze zaak is er bij nadere beslissingen om het voorarrest niet op te heffen of te schorsen volgens het EHRM onvoldoende ingegaan op de specifieke omstandigheden, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt dat de openbare orde verstoord zou worden als verzoeker vrij zou worden gelaten. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid, van het EVRM.

Uitspraak EHRM - Zohlandt tegen Nederland - schending recht op vrijheid en veiligheid

Uitspraak internationaal | 9 februari 2021

Bestand: pdf - 249.4KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Voorwaardelijke invrijheidstelling

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Zohlandt tegen Nederland (zaak nr. 69491/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM) en in het bijzonder het derde lid over het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces. In deze zaak is er bij nadere beslissingen om het voorarrest niet op te heffen of te schorsen volgens het EHRM onvoldoende ingegaan op de specifieke omstandigheden, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt dat de openbare orde verstoord zou worden als verzoeker vrij zou worden gelaten. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid, van het EVRM.

Uitspraak EHRM - Hasselbaink tegen Nederland - schending recht op vrijheid en veiligheid

Uitspraak internationaal | 9 februari 2021

Bestand: pdf - 313.7KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Voorwaardelijke invrijheidstelling

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Hasselbaink tegen Nederland (zaak nr. 73329/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid en vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM), in het bijzonder het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces (derde lid) en een tijdige behandeling van verzoeken om opheffing van het voorarrest (vierde lid). In deze zaak is de oorspronkelijke beslissing over de voorlopige hechtenis volgens het EHRM gebaseerd op het risico op recidive en hierbij is in opvolgende beslissingen bij aangesloten zonder in te gaan op de door verzoeker naar voren gebrachte argumenten in het licht van de verminderde ernst van de verdenking. Verder oordeelt het Hof dat de periodes die de rechtbank en het gerechtshof nodig hadden om tot een beslissing te komen niet voldoen aan de eis van een tijdige behandeling. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid van het EVRM en artikel 5, vierde lid van het EVRM.

Uitspraak EHRM inzake Keskin tegen Nederland - schending recht op eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 19 januari 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 341.5KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in een uitspraak van de Grote Kamer in de zaak Keskin tegen Nederland (zaak nr. 2205/01) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces neergelegd in artikel 6, eerste lid en derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden. De schending is aangenomen, omdat de verdachte niet in staat was om getuigen te ondervragen die belastende verklaringen over hem hadden afgelegd in een strafrechtelijke procedure.

Zie uitspraak Keskin v. the Netherlands, EHRM

Vervolgstrategie na stoppen gesprekken door Rusland over staatsaansprakelijkheid

Kamerbrief | 13 januari 2021

Bestand: pdf - 108.5KB

Dossier: MH17

Trefwoorden: Aansprakelijkheid, Staats- | MH17

In deze Kamerbrief wordt uiteengezet wat de strategie is van het kabinet, nadat de Russische Federatie de gesprekken met Nederland en Australië over staatsaansprakelijkheid heeft gestopt. De gesprekken houden verband met het neerhalen van vlucht MH17 op 17 juli 2014. In mei 2018 hebben Nederland en Australië Rusland aansprakelijk gesteld voor zijn aandeel in het neerhalen van het vliegtuig. Indien Rusland niet bereid blijkt de onderhandelingen voort te zetten, zal het kabinet zich in nauw overleg met Australië beraden op volgende (juridische) stappen.

Arrest Hoge Raad (Kazachstan en Samruk v. Stati)

Uitspraak nationaal | 18 december 2020

Bestand: pdf - 150.1KB

Dossier: Staatsimmuniteit

Trefwoorden: Beslag, conservatoir | Immuniteit van executie | Staatsimmuniteit

In dit arrest van de Hoge Raad wordt, in para. 3.2.4, geoordeeld dat immuniteit van executie van staatseigendom niet is beperkt tot goederen waarvan de onmiddellijke bestemming een publieke is. Op grond van het volkenrecht geldt voor goederen van een vreemde staat een presumptie van immuniteit van executie, die alleen wijkt indien is vastgesteld dat de desbetreffende goederen door de vreemde staat worden gebruikt of zijn beoogd voor andere dan publieke doeleinden. Tevens oordeelt de Hoge Raad in para. 3.2.5 dat niet duidelijk is waarom als vaststaand kan worden aangenomen dat de door Samruk gehouden aandelen in KMGK een andere bestemming hebben dan een publieke bestemming. Dat de opbrengsten uit de aandelen in KMGK bestemd zijn om de nationale welvaart van Kazachstan te vergroten, wijst immers in beginsel erop dat deze een publieke bestemming hebben.

Rechtspraak - arrest Hoge Raad Kazachstan en Samruk v. Stati

Polaire Strategie 2021-2025

Overig | 18 december 2020

Bestand: pdf - 783.6KB

Dossier: Antarctica | De Noordpool

Trefwoorden: Internationaal milieurecht | Wetenschappelijk onderzoek

Dit document bevat de Nederlandse Polaire Strategie voor de periode 2021-2025. De strategie beschrijft de belangrijkste ontwikkelingen in de poolgebieden op het gebied van o.a. geopolitiek, klimaat en economische ontwikkelingen, en de relevantie daarvan voor Nederland. Het Nederlands polair beleid stoelt al geruime tijd op drie kernbegrippen: duurzaamheid, internationale samenwerking en wetenschappelijk onderzoek. De strategie geeft weer hoe Nederland de komende jaren betrokken wil zijn bij de ontwikkelingen en hoe Nederland zijn doelen nastreeft.

Voormalig Juridisch Adviseur Adriaan Bos overleden

CIR Nieuwsbericht | 20 november 2020 | Bron: CIR

Vandaag bereikte ons het droevige bericht dat voormalig Juridisch Adviseur van het Ministerie van Buitenlandse Zaken Adriaan Bos op 19 november 2020, is overleden.

Kamerbrief over staatsaansprakelijkheid en non-interventiebeginsel

Kamerbrief | 13 november 2020 | Minister van Buitenlandse Zaken

Bestand: pdf - 78.2KB

Dossier: Staatsaansprakelijkheid | Rechtsgrondslag geweldgebruik | Humanitair oorlogsrecht

Trefwoorden: Geweldgebruik (zie Ius ad bellum) | Humanitair oorlogsrecht (zie Internationaal humanitair recht) | Non-interventiebeginsel | Staatsaansprakelijkheid (zie Aansprakelijkheid, Staats-)

Met deze Kamerbrief informeert de Minister van Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer over zijn standpunt met betrekking tot internationale aansprakelijkheid van staten, het non-interventiebeginsel en het verlenen van steun aan niet-statelijke actoren naar aanleiding van het leveren en financieren van niet-letale steun (NLA) aan oppositiegroepen in Syrië. Tot slot wordt ingegaan op de aansprakelijkheid van Rusland voor het geven van steun aan niet-statelijke actoren in het oosten van Oekraïne (in het kader van het neerhalen van vlucht MH17).

Tweede Kamer, 2020-2021, 32623, nr. 312

Initiatiefnota van de leden Voordewind, Alkaya, Van den Hul en Van Ojik over Tegen slavernij en uitbuiting

Overig | 5 november 2020

Dossier: Duurzame ontwikkeling & cultuur | Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

Trefwoorden: Bedrijven (zie Ondernemingen) | Maatschappelijk verantwoord ondernemen | Ondernemingen

Hiermee werd de nota ‘Van voorlichten tot verplichtingen: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap aan’. In de brief wordt hier toelichting op gegeven en wordt, in lijn met het verzoek van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) van 1 oktober jl., ingegaan op het advies «Samen naar duurzame ketenimpact» van de Sociaaleconomische Raad. Daarnaast bevat de brief de kabinetsreactie op de Initiatiefnota «Tegen Slavernij en Uitbuiting» (Kamerstuk 35 495, nr. 2) van ChristenUnie, PvdA, SP en GroenLinks, waar de algemene commissie voor BHOS laatstelijk op 1 oktober 2020 om heeft gevraagd.

Voorliggende beleidsnota geeft weer wat onderzoek naar het huidige beleid op gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) heeft opgeleverd en schetst de hoofdlijnen van het nieuwe beleid. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord dat na oktober 2019 zou worden bezien of, en zo ja welke, (dwingende) maatregelen op gebied van IMVO genomen kunnen worden.

Nederlandse verdragsrapportage CRC 2020

Overig | 3 november 2020

Bestand: pdf - 504.3KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Verdragsrapportages

Dit document bevat de 5e en 6e periodieke rapportage van Nederland onder het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC). De rapportage geeft een overzicht van de Nederlandse implementatie van verplichtingen onder het Verdrag.

Zienswijze BuPo D.Z. v. Nederland – schending recht op nationaliteit en effectief rechtsmiddel

Uitspraak internationaal | 19 oktober 2020

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Effectief rechtsmiddel (zie Rechtsmiddel) | Nationaliteit | Statenloosheid

Het Mensenrechtencomité (Comité) heeft in de zaak D.Z. (zaak nr. 2918/2016) geoordeeld dat Nederland artikel 24 lid 3 alleen en in samenhang met artikel 2 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht van een minderjarige op het verwerven van een nationaliteit (artikel 24 IVBPR) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 2 lid 3 IVBPR). De verzoeker stelt dat deze rechten zijn geschonden, omdat hij geen reële mogelijkheid heeft om een nationaliteit te verkrijgen. De verzoeker stelt dat de bescherming tegen statusloosheid onvoldoende is, omdat (i) er geen procedure is voor het vaststellen van statenloosheid en (ii) dat er geen andere maatregelen zijn ter voorkoming en vermindering van statusloosheid bij kinderen. Het Comité overweegt dat artikel 24 IVBPR ieder kind recht geeft op speciale beschermingsmaatregelen vanwege zijn minderjarigheid, waarbij het belang van het kind het uitgangspunt behoort te zijn. Het Comité wijst erop dat staten verplicht zijn om alle passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat elk kind een nationaliteit heeft wanneer het wordt geboren. Het Comité concludeert dat, op basis van de feiten, artikel 24 lid 3 IVBPR alleen en in samenhang met artikel 2 lid 3 IVBPR zijn geschonden.