Inloggen Account aanvragen
Veelgestelde vragen | 8 maart 2021
Dossier: Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
Het Internationaal Strafhof is opgericht bij verdrag, het Statuut van Rome. Het Statuut benoemt in artikel 34 de volgende organen van het Strafhof: Presidium afdelingen ...
Het in 2002 in Den Haag gevestigde Internationaal Strafhof is opgericht bij verdrag, het Statuut van Rome. In januari 2021 telde het Statuut 123 verdragspartijen, zie The States ...
Uitspraak internationaal | 9 februari 2021
Bestand: pdf - 234.7KB
Dossier: Mensenrechten
Trefwoorden: Eerlijk proces | Redelijke termijn | Voorlopige invrijheidstelling
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Maassen tegen Nederland (zaak nr. 10982/15) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM) en in het bijzonder het derde lid over het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces. In deze zaak is er bij nadere beslissingen om het voorarrest niet op te heffen of te schorsen volgens het EHRM onvoldoende ingegaan op de specifieke omstandigheden, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt dat de openbare orde verstoord zou worden als verzoeker vrij zou worden gelaten. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid, van het EVRM.
Bestand: pdf - 249.4KB
Trefwoorden: Voorwaardelijke invrijheidstelling
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Zohlandt tegen Nederland (zaak nr. 69491/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM) en in het bijzonder het derde lid over het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces. In deze zaak is er bij nadere beslissingen om het voorarrest niet op te heffen of te schorsen volgens het EHRM onvoldoende ingegaan op de specifieke omstandigheden, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt dat de openbare orde verstoord zou worden als verzoeker vrij zou worden gelaten. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid, van het EVRM.
Bestand: pdf - 313.7KB
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Hasselbaink tegen Nederland (zaak nr. 73329/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid en vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden. De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM), in het bijzonder het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces (derde lid) en een tijdige behandeling van verzoeken om opheffing van het voorarrest (vierde lid). In deze zaak is de oorspronkelijke beslissing over de voorlopige hechtenis volgens het EHRM gebaseerd op het risico op recidive en hierbij is in opvolgende beslissingen bij aangesloten zonder in te gaan op de door verzoeker naar voren gebrachte argumenten in het licht van de verminderde ernst van de verdenking. Verder oordeelt het Hof dat de periodes die de rechtbank en het gerechtshof nodig hadden om tot een beslissing te komen niet voldoen aan de eis van een tijdige behandeling. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid van het EVRM en artikel 5, vierde lid van het EVRM.
Toont 21 - 25 van 155 resultaten.