Zoeken

Web content search

322 Zoekresultaten

Web content search
Sorteren op: Datum /

Uitspraak EHRM X. v. Nederland – schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 3 november 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak X (zaak nr. 72631/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6 lid 1 en 3 onder c van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoekster stelt dat haar recht onder artikel 6 lid 3 onder c EVRM is geschonden nu zij niet in persoon bij de zitting van het gerechtshof aanwezig kon zijn. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Volgens het EHRM heeft het gerechtshof niet voldoende gemotiveerd waarom de belangen van doeltreffende en voortvarende berechting en goede organisatie van de rechtspleging zwaarder wogen dan het belang van verzoekster om haar recht op aanwezigheid te kunnen uitoefenen. Daarom oordeelt het EHRM dat artikel 6 lid 1 en 3 onder c zijn geschonden.

Uitspraak EHRM inzake X tegen Nederland - schending recht op een eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 3 november 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 401.9KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak X tegen Nederland (zaak nr. 72631/17) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces onder artikel 6 eerste en derde lid van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden. 

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon bij een zitting aanwezig te zijn en hieraan deel te nemen. Verzoekster heeft geen afstand gedaan van haar recht om in persoon bij de zitting aanwezig te zijn, maar kon door een professionele fout van haar vertegenwoordiging niet deelnemen. Het EHRM stelt dat verzoekster in staat had moeten worden gesteld om deel te nemen aan de zitting en dat de belangen die het gerechtshof voorrang heeft gegeven niet zwaarder hadden mogen wegen dan het belang van verzoekster om in persoon bij de zitting aanwezig te zijn. Het EHRM oordeelt dan ook dat artikel 6 eerste en derde lid van het EVRM zijn geschonden.

Zienswijze BuPo - J.O.Z. en E.E.I.Z. v. Nederland - schending verbod op foltering

Uitspraak internationaal | 13 oktober 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod) | Uitzetting (zie Uitwijzing) | Vreemdelingen

Het VN BuPo Comité heeft in de zaak J.O.Z. en E.E.I.Z. t. Nederland (zaak nr. 2796/2016) vastgesteld dat sprake is van een schending van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), alleen en gelezen in samenhang met artikel 24 IVBPR.

De zaak betreft het verbod op foltering, wrede, onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 7 IVBPR) en de rechten van het kind (artikel 24 IVBPR). Het Comité stelt op basis van artikelen 6 en 7 IVBPR lidstaten personen niet mogen uitzetten naar een gebied waar deze een reëel risico lopen op onherstelbare schade. Het Comité benadrukt dat dit risico persoonlijk moet zijn, waarbij de grens hoog ligt. Volgens het Comité valt vrouwelijke genitale verminking onder een verboden behandeling zoals bedoeld in artikel 7 IVBPR. Bij de beoordeling van de vraag of de regering in dit geval willekeurig heeft gehandeld of dat er sprake is van een kennelijke fout of dat geen rechtmatige beslissing is genomen, kijkt het Comité naar verschillende factoren. Op basis van deze factoren oordeelt het comité dat de regering het risico dat de dochter van verzoekster zou lopen op vrouwelijke genitale verminking bij terugkeer onjuist heeft beoordeeld. Om deze reden is sprake van een schending van artikel 7 IVBPR, alleen en in samenhang met artikel 24 IVBPR.

Beslissing EHRM I.B. v. Nederland - geen schending recht op eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 15 juli 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 263.8KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak I.B. tegen Nederland (zaak nr. 35751/20) geoordeeld dat Nederland het recht om tijdens een zitting gehoord te worden in een procedure omtrent de rechtmatigheid van detentie onder artikel 5, vierde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden. De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon of via een videoverbinding tijdens een zitting gehoord te worden.

De zitting in de procedure van verzoeker vond plaats in de eerste weken van de COVID-19-pandemie. Op dat moment beschikte het detentiecentrum nog niet over voldoende technische en praktische voorzieningen om alle partijen via een videoverbinding te horen. Daardoor kon verzoeker niet in persoon of via videoverbinding tijdens de zitting worden gehoord. Gezien de onvoorziene praktische problemen waarmee de rechtbanken te maken kregen in de eerste weken van de COVID-19 pandemie en de omstandigheid dat zijn advocaat wel telefonisch bij de zitting was, oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 5 lid 4 EVRM.

Kamerbrief inzake stand van zaken staatsaansprakelijkheid en statenklacht MH17

Kamerbrief | 9 juni 2021

Bestand: pdf - 57KB

Dossier: Staatsaansprakelijkheid | MH17

Trefwoorden: MH17 | Staatsaansprakelijkheid (zie Aansprakelijkheid, Staats-) | Statenklachtrecht

Deze Kamerbrief bevat de stand van zaken ten aanzien van de staatsaansprakelijkheid, de statenklacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het strafrechtelijk onderzoek en strafproces, en het naar aanleiding van de motie van het lid Van Dam uitgevoerde nader feitenonderzoek. In de brief wordt onder meer aangeven dat de mogelijkheid om het geschil inzake staatsaansprakelijkheid van Rusland voor te leggen aan een internationale rechter of organisatie serieus wordt overwogen.

Tweede Kamer, 2020-2021, 33997, nr. 164

Uitspraak EHRM M.F.D. v. Nederland – geen schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 8 juni 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak M.F.D. (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoeker stelt dat zijn afwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep een schending is van artikel 6 EVRM. Volgens de verzoeker had de regering meer moeten doen om zijn aanwezigheid bij de zitting te bewerkstelligen. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Door herhaaldelijk en ondubbelzinnig te weigeren mee te werken aan een videoconferentie, heeft de verdachte volgens het EHRM echter afstand gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak. Daarom concludeert het EHRM dat artikel 6 EVRM niet is geschonden.

EHRM Dijkhuizen v. Nederland - geen schending recht op een eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 8 juni 2021

Bestand: pdf - 275.1KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Dijkhuizen tegen Nederland (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces onder artikel 6, derde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder het recht om in persoon bij de rechtszitting aanwezig te zijn en of een videoverbinding een gerechtvaardigde vorm van aanwezigheid is. De vraag die wordt gesteld, is of het gerechtshof mocht afzien van inwilliging van het verzoek om verlenging van de procedure met het oog op een videoverbinding met verzoeker. Hoewel het voor een eerlijk proces van groot belang is dat de beschuldigde ter zitting aanwezig kan zijn, kunnen diverse factoren meespelen waardoor een videoverbinding voldoet aan de waarborgen zoals de complexiteit van een zaak, locatie van de klager en of de klager heeft meegewerkt en welwillend was. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 6 lid 3 EVRM. 

Uitspraak EHRM S.L.S. v. Nederland – geen schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 31 mei 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Eerlijk proces | Toegang tot de rechter

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S.L.S. e.a. (zaak nr. 19732/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden, waardoor het niet nodig is om de klacht over de schending van artikel 13 EVRM te beoordelen. Daarnaast verklaart het EHRM de klacht ten aanzien van artikel 8 EVRM niet-ontvankelijk.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op eerbiediging van privé-, familie en gezinsleven (artikel 8 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM). Wat betreft artikelen 6 en 8 EVRM stellen de verzoekers dat  de elektronische kennisgeving van besluitvorming een beperking vormt van het recht op toegang tot de rechter en het recht op eerbiediging van het privé- familie en gezinsleven, omdat niet alle inwoners beschikken over een computer of internet. Wat betreft de klacht onder artikel 6 EVRM, stelt het EHRM dat het recht op toegang tot de rechter geen absoluut recht is. Het recht mag worden beperkt en moet ook gereguleerd worden door de nationale overheid. Het EHRM toetst of verzoekers een duidelijke, praktische en effectieve mogelijkheid hadden om tegen de besluitvorming in beroep te gaan. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending is van artikel 6 EVRM en verklaart de klacht op basis van artikel 8 EVRM niet-ontvankelijk. Daarbij is het niet nodig om de klacht over de schending van artikel 13 EVRM te beoordelen.

Uitspraak EHRM - Centrum för rättvisa tegen Zweden - schending eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie

Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 777.9KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Proportionaliteitsbeginsel

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Centrum för rättvisa tegen Zweden (zaak nr. 35252/08) geoordeeld dat Zweden het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.

De schending is aangenomen omdat het Zweedse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Het EHRM stelt dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn, aldus het EHRM. Omdat dit niet voldoende wordt gewaardborgd, gaat het Zweedse regime voor bulk-interceptie de ‘margin of appreciation’ die nationale autoriteiten hebben in dit soort situaties te buiten en was er onvoldoende waarborg tegen willekeur en misbruik. Daarom is er een schending van artikel 8 van het EVRM geconstateerd.

Zie Centrum för rättvisa tegen Zweden, EHRM

Uitspraak EHRM - Big brother watch and others tegen Verenigd Koninkrijk - schending eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie en vrijheid van meningsuiting

Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 1.3MB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Vrijheid van meningsuiting

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak Big Brother Watch en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk (zaken nrs. 58170/13, 62322/14 en 24960/15) geoordeeld dat het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 en het recht op de vrijheid van meningsuiting onder artikel 10 van het Verdrag (EVRM) zijn geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.

De schendingen zijn aangenomen, omdat het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Dit betekent dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de bulk-operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn. Ook biedt het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens onvoldoende bescherming aan vertrouwelijk journalistiek materiaal. Het EHRM heeft daarom geoordeeld dat artikelen 8 en 10 van het EVRM zijn geschonden.