Inloggen Account aanvragen
Uitspraak internationaal | 15 december 2004
Bestand: pdf - 406.2KB
Dossier: Vreedzame geschillenbeslechting
Trefwoorden: Geweldgebruik (zie Ius ad bellum) | Geweldgebruik, collectief | Interne aangelegenheden | Rechtsmacht | Soevereiniteit | Territoriale soevereiniteit (zie Soevereiniteit)
In deze uitspraak komt het IGH tot het oordeel dat het Gerechtshof geen rechtsmacht heeft om inhoudelijk een uitspraak te doen over dit geschil, omdat Servië geen partij was bij het Statuut van het Gerechtshof op het moment dat het de procedure tegen Nederland initieerde.
Jurisprudentie | 15 september 2004 | Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
Bestand: pdf - 136.5KB
Dossier: Doorwerking van internationaal recht in de nationale rechtsorde
Trefwoorden: Doorwerking internationaal recht (zie Verdragen, rechtstreekse werking)
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat wanneer partijen een beroep doen op een bepaling van volkenrechtelijke aard de rechter tot taak heeft om een oordeel te geven over de vraag of een correcte uitvoering en toepassing van volkenrechtelijke regels in de nationale rechtsorde heeft plaatsgevonden. De bevoegdheid van de rechter om volkenrecht toe te passen berust onder meer op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet.
De rechter is bevoegd het volkenrecht toe te passen in de nationale rechtsorde, voorzover zich dat voor toepassing door hem leent, ook in gevallen waarin er geen strijd is met nationale wettelijke voorschriften.
Aangezien de tekst, noch de geschiedenis van de totstandkoming van de Overeenkomst aanwijzingen bevatten dat de overeenkomstsluitende partijen al dan niet rechtstreekse werking aan de bepalingen van de Overeenkomst hebben willen verlenen, is voor de beantwoording van de vraag of aan die bepalingen een zodanige werking toekomt de inhoud van die bepalingen beslissend. De bepalingen van de Overeenkomst dienen zodanig concreet en hanteerbaar te zijn dat zij door de rechter kunnen worden toegepast. In dat verband kunnen de bewoordingen, context, doel en strekking van de bepalingen en de samenhang met andere bepalingen uit de Overeenkomst worden bezien. Dat, zoals verweerder betoogt, de Overeenkomst alleen verplichtingen zou opleggen aan staten betekent niet zonder meer dat deze niet als een ieder verbindend kan worden aangemerkt. Voorzover verweerder wijst op het standpunt van de regering dat de bepalingen als richtlijnen dienen te worden beschouwd, merkt de Afdeling op dat beantwoording van de vraag of een verdrag een ieder verbindende bepalingen bevat uiteindelijk is voorbehouden aan de rechter. Zie essentie r.o. 2.2.3 – 2.2.6.
UItspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
Inbreng in juridische procedure internationaal | 1 juni 2004
Bestand: pdf - 268.2KB
Trefwoorden: Arbitrage | Rechtsmacht | Vreedzame geschillenbeslechting (zie Int. geschillenbeslechting, vreedzame)
Dit document bevat aanvullende schriftelijke inbreng van Nederland in de arbitrage tussen België en Nederland inzake de verdeling van de kosten van de reactivering van de spoorverbinding IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied, waarin o.a. wordt ingegaan op de territoriale integriteit van Nederland.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 1 januari 2004
Bestand: pdf - 327KB
Trefwoorden: Arbitrage | Internationale geschillenbeslechting, vreedzame | Rechtsmacht
Dit document bevat de schriftelijke inbreng van Nederland in de arbitrage tussen België en Nederland inzake de verdeling van de kosten van de reactivering van de spoorverbinding IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied, waar o.a. wordt ingegaan op de feitelijke geschiedenis van de spoorweg en het Verdrag van Londen uit 1839 waarmee de onafhankelijkheid van België werd erkend.
Uitspraak nationaal | 6 november 2003
Bestand: pdf - 93.3KB
Dossier: Wapens
Trefwoorden: Kernwapens | Nucleaire wapens (zie Kernwapens)
In deze uitspraak komt het Hof tot het oordeel dat er geen onderzoek hoeft worden gedaan naar eventuele gevaarzetting van de opslag van kernwapens op vliegbasis Volkel. Deze uitspraak is van belang omdat het Hof bevestigd dat het voorhanden hebben van kernwapens niet in strijd is met internationaal recht.
Jurisprudentie | 29 november 2002 | Hoge Raad
Bestand: pdf - 92.8KB
Trefwoorden: Doorwerking internationaal recht (zie Verdragen, rechtstreekse werking) | Verdragen, rechtstreekse werking
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat een bepaling wil deze voor rechtstreekse werking in aanmerking komen de belangen van een individu dient te beschermen. De Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de AG. Kern van de opvatting van de AG is dat het volkenrechtelijke agressieverbod, zoals vastgesteld in artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties, zich uitsluitend tot staten richt en dat uitsluitend staten de naleving van het verbod kunnen inroepen. Zie essentie r.o. 3.5. en paragraaf 30 van de conclusie van de A-G.
Arrest Hoge Raad
Conclusie A-G
Uitspraak nationaal | 18 september 2001 | Hoge Raad
Bestand: pdf - 125.5KB
De Hoge Raad komt tot het oordeel dat uit art. 94 Grondwet volgt dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. In deze bepaling is, voorzover hier van belang, tot uitdrukking gebracht dat de rechter het in art. 16 Grondwet en art. 1, eerste lid, Sr vervatte verbod tot het verlenen van terugwerkende kracht wel dient te toetsen aan verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties, doch dat niet mag doen aan ongeschreven volkenrecht. Deze uitleg strookt met de geschiedenis van de totstandkoming van art. 94 Grondwet. Daartoe wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat tot die bepaling heeft geleid (Kamerstukken II 1977-1978, 15 049 (R 1100), nr. 3, blz. 11 e.v.). De Hoge Raad komt tot de conclusie dat het de rechter niet vrijstaat de Uitvoeringswet folteringverdrag - die daarin niet voorziet - buiten toepassing te laten wegens strijd met dat ongeschreven volkenrecht. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 94 Grondwet heeft de grondwetgever toepassing van ongeschreven volkenrecht indien deze toepassing zou botsen met nationale wettelijke voorschriften, niet willen aanvaarden. Zie essentie in r.o. 4.4.1., 4.4.2. en 4.6.
Jurisprudentie | 27 juni 2001 | Internationaal Gerechtshof
Bestand: pdf - 2.8MB
Het Internationaal Gerechtshof komt op basis van de tekst van artikel 36, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen tot het oordeel dat dit artikel individuele rechten creëert die voor de nationale rechter moeten kunnen worden ingeroepen. Zie essentie par. 77.
Uitspraak Internationaal Gerechtshof (IGH)
Inbreng in juridische procedure internationaal | 5 juli 2000
Bestand: pdf - 3.8MB
Dit betreft schriftelijke inbreng (preliminaire bezwaren) van Nederland in de procedure van Joegoslavië tegen Nederland bij het Internationaal Gerechtshof (IGH) inzake de rechtmatigheid van het gebruik van geweld, waarin o.a. wordt ingegaan op art. 36 (2) Statuut van het Internationaal Gerechtshof en bepalingen van het Genocideverdrag.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 16 juni 1995
Bestand: pdf - 456.2KB
Trefwoorden: Adviesbevoegdheid Internationaal Gerechtshof | Humanitair oorlogsrecht (zie Internationaal humanitair recht) | Kernwapens
Dit document bevat de schriftelijke inbreng van Nederland bij de adviesprocedure van het Internationaal Gerechtshof (IGH) inzake de rechtmatigheid van de dreiging en het gebruik van kernwapens (ICJ Advisory Opinion Legality of the Threat or Use of Nuclear Weapons).
Uitspraak nationaal | 10 november 1989
Bestand: pdf - 97.3KB
In dit arrest komt de Hoge Raad tot het oordeel dat de Nederlandse regering niet onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan de plaatsing van met kernkoppen uitgeruste kruisvluchtwapens in Nederland. Dit arrest is van belang omdat de Hoge Raad oordeelt dat er geen internationaalrechtelijke norm bestaat die het voorhanden hebben van kernwapens verbiedt.
Uitspraak internationaal | 20 februari 1969
Bestand: pdf - 3.3MB
Dossier: Vreedzame geschillenbeslechting | Grond- en zeegebied
Trefwoorden: Continentaal plateau | Gewoonterecht | Grensafbakening via equidistantie-methode | Zeegrenzen
In deze uitspraak komt het Internationaal Gerechtshof (IGH) tot de conclusie dat het gebruik van het equidistantiebeginsel voor de afbakening van de Noordzee niet leidend is tussen partijen, omdat dit principe niet kon worden aangemerkt als gewoonterecht. In deze uitspraak verduidelijkt het Hof welke vereisten er nodig zijn voordat gebruiken en gewoonten kunnen worden aangemerkt als gewoonterecht. In dit verband gaat het ook in op opinio juris.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 30 augustus 1968
Bestand: pdf - 8.2MB
Trefwoorden: Continentaal plateau | Grensafbakening via equidistantie-methode | Zeegrenzen
Dit document bevat de gezamenlijke schriftelijke inbreng van Denemarken en Nederland in de procedure tussen Duitsland, Denemarken en Nederland bij het Internationaal Gerechtshof (IGH) inzake de afbakening van het continentaal plat in de Noordzee.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 16 februari 1967
Bestand: pdf - 806.7KB
Dit document bevat de bijzondere overeenkomst tussen Duitsland en Nederland om het geschil inzake de afbakening van het continentaal plat in de Noordzee voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof (IGH).
Inbreng in juridische procedure internationaal | 15 september 1965
Bestand: pdf - 4.6MB
Dit document bevat de Nederlandse inbreng in de procedure tussen Duitsland en Nederland bij het Internationaal Gerechtshof (IGH) inzake de afbakening van het continentaal plat in de Noordzee. Hierin gaat Nederland in op o.a. de algemene regels m.b.t. afbakening en betoogd het dat het equidistantiebeginsel moet worden toegepast om de zeegrens tussen de twee landen vast te stellen.
Uitspraak internationaal | 28 november 1958
Bestand: pdf - 1.2MB
Trefwoorden: Diplomatieke bescherming | Verdragen, opvolging
In deze uitspraak komt het Internationaal Gerechtshof (IGH) tot de conclusie dat de maatregelen die Zweden neemt met betrekking tot het voogdijschap over een Zweeds-Nederlands minderjarig kind niet in strijd zijn met het Voogdijverdrag uit 1902. Deze uitspraak is van belang omdat nationaal recht voorrang kreeg boven verdragsverplichtingen. Daarnaast heeft deze uitspraak ertoe geleid dat er een nieuw verdrag is gekomen welke voogdij-verplichtingen regelt.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 18 juni 1958
Bestand: pdf - 1.1MB
Dit document bevat de Repliek van Nederland in de zaak Case Concerning the Application of the Convention of 1902 Governing the Guardianship of Infants (Netherlands v Sweden) voor het Internationaal Gerechtshof (IGH). Hierin betoogt Nederland dat de ‘protective education’-maatregelen die Zweden neemt niet in overeenstemming zijn met de verplichtingen die Zweden heeft onder het Voogdijverdrag uit 1902.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 29 november 1957
Bestand: pdf - 1MB
Dit document bevat de schriftelijke inbreng van Nederland in de zaak Case Concerning the Application of the Convention of 1902 Governing the Guardianship of Infants (Netherlands v Sweden) voor het Internationaal Gerechtshof, waarin Nederland in gaat op de verplichtingen die voortvloeien uit het voogdijverdrag uit 1902.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 9 juli 1957
Bestand: pdf - 532.2KB
Dit document bevat de notificatie van Nederland waarmee het de procedure initieert inzake de Case Concerning the Application of the Convention of 1902 Governing the Guardianship of Infants (Netherlands v Sweden) bij het Internationaal Gerechtshof (IGH).
Uitspraak nationaal | 14 oktober 2017
Bestand: pdf - 119KB
Dossier: Staatsimmuniteit
Trefwoorden: Beslag, conservatoir | Beslag, executoriaal | Immuniteit van executie | Staatsimmuniteit
In dit arrest oordeelt de Hoge Raad in para. 3.4.2 over de presumptie van immuniteit van de vreemde staat en de stelplicht en bewijslast van de eiser. De Hoge Raad oordeelt dat de eigendommen van een vreemde staat niet vatbaar zijn voor beslag en executie tenzij is vastgesteld dat de eigendommen een bestemming hebben die daarmee verenigbaar is. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vatbaarheid voor beslag en executie ligt bij de schuldeiser of beslaglegger. De beslaglegger dient gegevens aan te dragen waarmee kan worden vastgesteld dat de goederen door de vreemde staat worden gebruikt of zijn bestemd voor andere dan publieke doeleinden. Dit arrest is onderdeel van een drietal arresten die bekend staan als de ‘Herfstarresten’.
Rechtspraak - arrest Hoge Raad N.N. v de staat der Nederlanden
Toont 76 - 95 van 95 resultaten.