Inloggen Account aanvragen
Uitspraak internationaal | 15 juli 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 263.8KB
Dossier: Mensenrechten
Trefwoorden: Eerlijk proces
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak I.B. tegen Nederland (zaak nr. 35751/20) geoordeeld dat Nederland het recht om tijdens een zitting gehoord te worden in een procedure omtrent de rechtmatigheid van detentie onder artikel 5, vierde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden. De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon of via een videoverbinding tijdens een zitting gehoord te worden.
De zitting in de procedure van verzoeker vond plaats in de eerste weken van de COVID-19-pandemie. Op dat moment beschikte het detentiecentrum nog niet over voldoende technische en praktische voorzieningen om alle partijen via een videoverbinding te horen. Daardoor kon verzoeker niet in persoon of via videoverbinding tijdens de zitting worden gehoord. Gezien de onvoorziene praktische problemen waarmee de rechtbanken te maken kregen in de eerste weken van de COVID-19 pandemie en de omstandigheid dat zijn advocaat wel telefonisch bij de zitting was, oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 5 lid 4 EVRM.
Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 777.9KB
Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Proportionaliteitsbeginsel
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Centrum för rättvisa tegen Zweden (zaak nr. 35252/08) geoordeeld dat Zweden het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.
De schending is aangenomen omdat het Zweedse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Het EHRM stelt dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn, aldus het EHRM. Omdat dit niet voldoende wordt gewaardborgd, gaat het Zweedse regime voor bulk-interceptie de ‘margin of appreciation’ die nationale autoriteiten hebben in dit soort situaties te buiten en was er onvoldoende waarborg tegen willekeur en misbruik. Daarom is er een schending van artikel 8 van het EVRM geconstateerd.
Zie Centrum för rättvisa tegen Zweden, EHRM
Advies CAVV | 22 december 2008
Bestand: pdf - 355.1KB
Trefwoorden: Mensenrechten | Ontvankelijkheid | Rechterlijke toetsing
Dit document bevat advies nr. 18 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) betreffende de toepassing van Protocol nr. 14 bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), en de reactie van het kabinet op dit advies.
Overig | 6 oktober 2017
Bestand: pdf - 104.6KB
Trefwoorden: Leven, recht op | Mensenrechten
Dit document bevat het schriftelijke commentaar van Nederland over General Comment no. 36 over artikel 6 bij het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten inzake het recht op leven.
Overig | 3 november 2020
Bestand: pdf - 504.3KB
Trefwoorden: Verdragsrapportages
Dit document bevat de 5e en 6e periodieke rapportage van Nederland onder het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (CRC). De rapportage geeft een overzicht van de Nederlandse implementatie van verplichtingen onder het Verdrag.
Inbreng in nalevingsprocedure | 27 februari 2017
Bestand: pdf - 364.6KB
Trefwoorden: Mensenrechten | Verdragsrapportages
Dit document bevat de periodieke rapportage (Universal Periodic Review) van het Koninkrijk der Nederlanden aan de Mensenrechtenraad (Human Rights Council) waarin de mensenrechtensituatie van het Koninkrijk wordt toegelicht. Er wordt ingegaan op specifieke mensenrechten zoals non-discriminatie, vrijheid van meningsuiting, privacy en recht op onderwijs.
Inbreng in nalevingsprocedure | 15 maart 2017
Bestand: pdf - 306.5KB
Trefwoorden: Economische, sociale en culturele rechten | Verdragsrapportages
Dit document bevat de beantwoording van aanvullende vragen van het VN Comité voor Economische, Sociale en Culturele rechten op de zesde periodieke rapportage van het Koninkrijk der Nederlanden, welke onderdeel is van de rapportageverplichting onder het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale, en Culturele Rechten (IVESCR).
Uitspraak internationaal | 2 december 2021
Bestand: pdf - 306.7KB
Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten
Trefwoorden: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak H.G.D.W. v. The Netherlands (zaak nr. 9476/19) geoordeeld dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst onder artikel 9 van het Verdrag (EVRM) niet geschonden is.
Verzoekster stelt in deze zaak dat er inbreuk is gemaakt op haar vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst onder artikel 9 EVRM. De centrale vraag in deze zaak is of de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster valt onder artikel 9 EVRM. Het EVRM overweegt in deze zaak dat een godsdienst of geloofsovertuiging, onder artikel 9 EVRM, een zeker niveau aan overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang bereikt moet hebben. Gezien het parodiërende karakter van de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster is dit niet het geval en is er geen sprake van een godsdienst of geloofsovertuiging in de zin van artikel 9 EVRM. Derhalve oordeelt het EHRM dat de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster niet valt onder artikel 9 EVRM. Het EHRM verklaart de klacht van verzoekster kennelijk ongegrond en niet-ontvankelijk.
Uitspraak internationaal | 18 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 243.1KB
Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland (zaak nr. 46595/19) geoordeeld dat Nederland artikel 3, eerste lid, van het Verdrag (EVRM), en dus het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, niet heeft geschonden.
De zaak betreft een vreemdelingenzaak waarbij verzoekster met haar kinderen in Nederland asiel heeft aangevraagd, terwijl zij dit al eerder in Italië had aangevraagd. Daarom heeft de regering verzocht om verzoekster en haar kinderen weer te mogen overdragen aan Italië. Volgens het EHRM heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat, als zij met haar kinderen wordt overgebracht naar Italië, de situatie waarin zij terecht zou komen zodanig ernstig genoeg is om onder artikel 3 EVRM te vallen. Het EHRM weegt mee dat het opvangsysteem in Italië sinds 2020 is veranderd en dat (wat tevens is bevestigd door de UNHCR) niet is bewezen dat bepaalde medische zorg voor de verzoekster haar kinderen niet mogelijk is in Italië. De klacht over schending van artikel 3 van het EVRM is kennelijk ongegrond en daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak internationaal | 9 februari 2021
Bestand: pdf - 313.7KB
Trefwoorden: Voorwaardelijke invrijheidstelling
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Hasselbaink tegen Nederland (zaak nr. 73329/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid en vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden. De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM), in het bijzonder het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces (derde lid) en een tijdige behandeling van verzoeken om opheffing van het voorarrest (vierde lid). In deze zaak is de oorspronkelijke beslissing over de voorlopige hechtenis volgens het EHRM gebaseerd op het risico op recidive en hierbij is in opvolgende beslissingen bij aangesloten zonder in te gaan op de door verzoeker naar voren gebrachte argumenten in het licht van de verminderde ernst van de verdenking. Verder oordeelt het Hof dat de periodes die de rechtbank en het gerechtshof nodig hadden om tot een beslissing te komen niet voldoen aan de eis van een tijdige behandeling. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid van het EVRM en artikel 5, vierde lid van het EVRM.
Toont 61 - 70 van 75 resultaten.