Dit document bevat schriftelijke opmerkingen van Nederland met betrekking tot de schriftelijke antwoorden van COSIS (Commissie van Kleine Eilandstaten inzake Klimaatverandering en Internationaal Recht) en IUCN (Internationale Unie voor Natuurbescherming) op de gestelde vraag door rechter Kittichaisaree in de adviesprocedure bij het Internationaal Zeerechttribunaal over het Mariene Milieu en Klimaatverandering (ITLOS Zaak Nr. 31). In de gestelde vraag werden deelnemers verzocht te verduidelijken of de specifieke verplichtingen genoemd in hun verklaringen kunnen worden beschouwd als gedragsverplichtingen of resultaatsverplichtingen.
Dit document bevat de ingediende zienswijze ('Written Statement') door Nederland met betrekking tot de adviesprocedure bij het Internationaal Gerechtshof over de juridische gevolgen die voortvloeien uit het beleid en de praktijk van Israël in de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem.
De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie hebben de Kamer, mede namens de minister van Financiën, de minister van Justitie en Veiligheid, de minister van Economische Zaken & Klimaat, de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, doro middel van deze Kamerbrief geinformeerd over de kabinetsinzet naar aanleiding van de schokkende gebeurtenissen in Oekraïne en de implicaties van deze daad van agressie van Rusland.
Het kabinet gaat in deze Kamerbrief in op de actuele situatie in Oekraïne, de appreciatie van de Russische invasie, de internationale reactie en de houding van bondgenoten, de consequenties en internationale opvolging, de sanctiepakketten, de impact van deze pakketten, de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging, de levering van militaire goederen, de consulaire stand van zaken en de humanitaire situatie (incl. vluchtelingen).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S. tegen Denemarken (zaak nr. 57467/15) geoordeeld dat er sprake was van een schending van artikel 8 van het Verdrag (EVRM). Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal algemene punten die zaakoverstijgend zijn.
De zaak betreft het verbod op foltering (artikel 3 EVRM) en het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM). Wat betreft artikel 3 EVRM overweegt het EHRM dat in de onderhavige zaak niet is aangetoond dat de uitzetting van verzoeker naar Turkije een blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand resulterend in intens lijden zou opleveren, laat staan aan een significante vermindering van de levensverwachting. Het EHRM komt daarom tot de conclusie dat de hoge drempel voor toepassing van artikel 3 EVRM in dit geval niet wordt gehaald. In de beoordeling van de klacht onder artikel 8 EVRM constateert het Hof dat er door de Deense rechtbanken onvoldoende rekening was gehouden met enerzijds de gewijzigde persoonlijke omstandigheden in de periode van tussen 2009 en 2015 en anderzijds de persoonlijke band die verzoeker heeft met Denemarken. Om die redenen concludeert het EHRM dat er geen voldoende zorgvuldige en proportionele belangenafweging heeft plaatsgevonden. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 EVRM, maar wel een schending van artikel 8 EVRM.
This document sets out the recruitment and selection procedure that will be followed by the Dutch National Group in the Permanent Court of Arbitration in respect of candidates for international positions nominated by the Netherlands.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak W.P.W. tegen Nederland (zaak nr. 57294/16) besloten de zaak niet ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
De zaak betreft het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM), de vrijheid van beweging (artikel 2 Protocol Nr. 4 EVRM), het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) en het recht op daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 13 EVRM). Het EHRM overweegt dat voor de inbreuk op de rechten onder artikel 8 EVRM sprake is van een legitiem doel, omdat vingerafdrukken worden afgenomen en bewaard om identiteitsfraude en vervalsing van paspoorten tegen te gaan. Over de noodzakelijkheid concludeert het EHRM dat het vermoeden van gelijkwaardige bescherming van mensenrechten door de EU van toepassing is en de bescherming van EVRM-rechten in de huidige casus niet duidelijk tekort is geschoten. Derhalve heeft het EHRM de zaak niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
Toont 1 - 10 van 248 resultaten.