Inloggen Account aanvragen
Uitspraak internationaal | 28 december 2021
Bestand: pdf - 1MB
Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten
Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Foltering, verbod
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S. tegen Denemarken (zaak nr. 57467/15) geoordeeld dat er sprake was van een schending van artikel 8 van het Verdrag (EVRM). Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal algemene punten die zaakoverstijgend zijn.
De zaak betreft het verbod op foltering (artikel 3 EVRM) en het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM). Wat betreft artikel 3 EVRM overweegt het EHRM dat in de onderhavige zaak niet is aangetoond dat de uitzetting van verzoeker naar Turkije een blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand resulterend in intens lijden zou opleveren, laat staan aan een significante vermindering van de levensverwachting. Het EHRM komt daarom tot de conclusie dat de hoge drempel voor toepassing van artikel 3 EVRM in dit geval niet wordt gehaald. In de beoordeling van de klacht onder artikel 8 EVRM constateert het Hof dat er door de Deense rechtbanken onvoldoende rekening was gehouden met enerzijds de gewijzigde persoonlijke omstandigheden in de periode van tussen 2009 en 2015 en anderzijds de persoonlijke band die verzoeker heeft met Denemarken. Om die redenen concludeert het EHRM dat er geen voldoende zorgvuldige en proportionele belangenafweging heeft plaatsgevonden. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 EVRM, maar wel een schending van artikel 8 EVRM.
Overig | 9 december 2021
Bestand: pdf - 69.2KB
Dossier: Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage
Trefwoorden: Arbitrage | Geschillenbeslechting (zie Internationale geschillenbeslechting) | Vreedzame geschillenbeslechting (zie Int. geschillenbeslechting, vreedzame)
This document sets out the recruitment and selection procedure that will be followed by the Dutch National Group in the Permanent Court of Arbitration in respect of candidates for international positions nominated by the Netherlands.
Bestand: pdf - 69KB
Dit document bevat de hoofdlijnen voor een werving- en selectieprocedure van door Nederland voor te dragen kandidaten voor internationale posities door de Nederlandse Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage.
Bestand: pdf - 114.1KB
Dit document bevat de hoofdlijnen voor een voordrachtsprocedure voor kandidaten voor de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV).
Uitspraak internationaal | 2 december 2021
Bestand: pdf - 282.7KB
Dossier: Mensenrechten
Trefwoorden: Bewegingsvrijheid (zie Reisbeperkingen; zie Vrijheid van verplaatsing) | Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Eerlijk proces
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak W.P.W. tegen Nederland (zaak nr. 57294/16) besloten de zaak niet ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
De zaak betreft het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM), de vrijheid van beweging (artikel 2 Protocol Nr. 4 EVRM), het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) en het recht op daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 13 EVRM). Het EHRM overweegt dat voor de inbreuk op de rechten onder artikel 8 EVRM sprake is van een legitiem doel, omdat vingerafdrukken worden afgenomen en bewaard om identiteitsfraude en vervalsing van paspoorten tegen te gaan. Over de noodzakelijkheid concludeert het EHRM dat het vermoeden van gelijkwaardige bescherming van mensenrechten door de EU van toepassing is en de bescherming van EVRM-rechten in de huidige casus niet duidelijk tekort is geschoten. Derhalve heeft het EHRM de zaak niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
Bestand: pdf - 306.7KB
Trefwoorden: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak H.G.D.W. v. The Netherlands (zaak nr. 9476/19) geoordeeld dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst onder artikel 9 van het Verdrag (EVRM) niet geschonden is.
Verzoekster stelt in deze zaak dat er inbreuk is gemaakt op haar vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst onder artikel 9 EVRM. De centrale vraag in deze zaak is of de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster valt onder artikel 9 EVRM. Het EVRM overweegt in deze zaak dat een godsdienst of geloofsovertuiging, onder artikel 9 EVRM, een zeker niveau aan overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang bereikt moet hebben. Gezien het parodiërende karakter van de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster is dit niet het geval en is er geen sprake van een godsdienst of geloofsovertuiging in de zin van artikel 9 EVRM. Derhalve oordeelt het EHRM dat de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster niet valt onder artikel 9 EVRM. Het EHRM verklaart de klacht van verzoekster kennelijk ongegrond en niet-ontvankelijk.
Uitspraak internationaal | 19 november 2021
Bestand: pdf - 432KB
Trefwoorden: Foltering, verbod
Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak D.B. (zaak nr. 824/2017) geoordeeld dat de uitzetting van verzoekster geen schending van het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) zal opleveren.
De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat zij een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico loopt op foltering. Gezien de tegenstrijdige en onaannemelijke verklaringen met betrekking tot de aard van haar asielaanvraag heeft verzoekster niet kunnen het Comité niet ervan kunnen overtuigen dat zij het risico loopt op vrouwelijke genitale verminking bij uitzetting naar Guinee. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoekster naar Guinee geen schending zal plaatsvinden van artikel 3 CAT.
Uitspraak internationaal | 18 november 2021
Bestand: pdf - 228.9KB
Trefwoorden: Eerlijk proces | Effectief rechtsmiddel (zie Rechtsmiddel)
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak R.H.S.N. tegen Nederland (zaak nr. 585/19) besloten de zaak niet ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 35, derde lid, onder a en b, en vierde lid, van het EVRM.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en het recht op daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 6 lid 1 en 13 EVRM) en het bijzonder de behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn en het aanzienlijk nadeel geleden door verzoeker. Het EHRM overweegt dat er geen objectieve indicaties zijn voor het vaststellen dat verzoeker een aanzienlijk nadeel heeft geleden door de vermeende schending van artikel 6 lid 1 EVRM. Nu dit aanzienlijke nadeel niet aanwezig is, is een effectief rechtsmiddel onder artikel 13 EVRM geen vereiste. Derhalve heeft het EHRM de zaak niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 35, derde lid, onder sub a en b, en vierde lid, van het EVRM.
Uitspraak internationaal | 5 november 2021
Bestand: pdf - 342.7KB
Trefwoorden: Hoger beroep in strafzaken | Uitputting nationale rechtsmiddelen
Het VN BuPo Comité heeft in de zaak H.J.T. (zaak nr. 3004/2017) geoordeeld dat de beginselen van behoorlijke rechtspraak onder artikel 14, lid 5 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) niet zijn geschonden.
De zaak betreft de beginselen van behoorlijke rechtspraak, met in het bijzonder het recht om een schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet. Het mensenrechtencomité overweegt in deze zaak dat de toegezonden kennisgeving heeft geleid tot misbruik van het recht om zodanige kennisgevingen in te zenden, aangezien verzoeker de huidige klacht na meer dan 5 jaar na uitputting van de nationale rechtsmiddelen en na meer dan drie jaar na de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft ingediend. Daarnaast heeft hij geen uitleg heeft verschaft over deze vertraging. Derhalve oordeelt het Comité dat de klacht van verzoeker niet-ontvankelijk is op grond van artikel 3 Eerste Protocol bij het IVBPR.
Jurisprudentie | 3 november 2021
Trefwoorden: Eerlijk proces
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak X (zaak nr. 72631/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6 lid 1 en 3 onder c van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoekster stelt dat haar recht onder artikel 6 lid 3 onder c EVRM is geschonden nu zij niet in persoon bij de zitting van het gerechtshof aanwezig kon zijn. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Volgens het EHRM heeft het gerechtshof niet voldoende gemotiveerd waarom de belangen van doeltreffende en voortvarende berechting en goede organisatie van de rechtspleging zwaarder wogen dan het belang van verzoekster om haar recht op aanwezigheid te kunnen uitoefenen. Daarom oordeelt het EHRM dat artikel 6 lid 1 en 3 onder c zijn geschonden.
Toont 31 - 40 van 440 resultaten.