Met deze Brief informeert de Minister van Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer dat het Koninkrijk der Nederlanden de Republiek Kosovo erkent en wordt dit besluit nader toegelicht.
Kamerbrief
Dit document bevat een omschrijving van bestaande internationaalrechtelijke rechtsgrondslagen voor geweldgebruik. Als zodanig is het bij uitstek een referentiedocument waar het gaat om dergelijke rechtsgrondslagen.
Dit document bevat de bijlagen bijbehorend aan de vierde periodieke review van Nederland over de implementatie van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
In deze Kabinetsnotitie wordt ingegaan op het in Nederland geldende gematigde monisme, de consequenties hiervan voor de beleidsvrijheid van de nationale wetgever, en de voor- en nadelen van alternatieve systemen van doorwerking. Samengevat weergegeven is de conclusie van het kabinet, zoals weergegeven in de notitie:
Kabinetsnotitie (Tweede Kamer, 2007-2009, 29861, nr. 19)
Dit document bevat advies nr. 17 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) betreffende de UN Convention on on Jurisdictional Immunities of States and Their Property, en de reactie van het kabinet op dit advies. Het kabinet geeft aan dat het advies zal worden meegenomen in de beslissing omtrent de ratificatie van het verdrag.
Dit document bevat advies nr. 16 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) betreffende de door de International Law Commission (ILC) opgestelde ontwerpartikelen met betrekking tot diplomatieke bescherming, en de reactie van het kabinet op dit advies.
Dit document bevat advies nr. 14 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) betreffende falende staten, en de reactie van het kabinet op dit advies. Het kabinet gaat onder meer in op de Nederlandse inzet bij wederopbouw, de inzet van militaire middelen en de rol van de Verenigde Naties.
De Afdeling oordeelde dat uit artikel 94 van de Grondwet en de jurisprudentie van de Afdeling hieromtrent volgt, dat niet uitsluitend de rechter, maar in voorkomende gevallen ook bestuursorganen een ieder verbindende verdragsbepalingen moeten toepassen. Dit kan ertoe leiden dat ook bestuursorganen de begrenzingen voortvloeiend uit een bepaalde regeling van Nederlands recht buiten toepassing moeten laten. Dit kan zich voordoen in het geval waarin een bestuursorgaan bij zijn beoordeling in beginsel slechts de limitatief in de desbetreffende wet of regeling opgenomen gronden of omstandigheden mag betrekken. Zie relevante overwegingen r.o. 6.3-6.5.
Uitspraak ABRvS
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat wanneer partijen een beroep doen op een bepaling van volkenrechtelijke aard de rechter tot taak heeft om een oordeel te geven over de vraag of een correcte uitvoering en toepassing van volkenrechtelijke regels in de nationale rechtsorde heeft plaatsgevonden. De bevoegdheid van de rechter om volkenrecht toe te passen berust onder meer op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet.
De rechter is bevoegd het volkenrecht toe te passen in de nationale rechtsorde, voorzover zich dat voor toepassing door hem leent, ook in gevallen waarin er geen strijd is met nationale wettelijke voorschriften.
Aangezien de tekst, noch de geschiedenis van de totstandkoming van de Overeenkomst aanwijzingen bevatten dat de overeenkomstsluitende partijen al dan niet rechtstreekse werking aan de bepalingen van de Overeenkomst hebben willen verlenen, is voor de beantwoording van de vraag of aan die bepalingen een zodanige werking toekomt de inhoud van die bepalingen beslissend. De bepalingen van de Overeenkomst dienen zodanig concreet en hanteerbaar te zijn dat zij door de rechter kunnen worden toegepast. In dat verband kunnen de bewoordingen, context, doel en strekking van de bepalingen en de samenhang met andere bepalingen uit de Overeenkomst worden bezien. Dat, zoals verweerder betoogt, de Overeenkomst alleen verplichtingen zou opleggen aan staten betekent niet zonder meer dat deze niet als een ieder verbindend kan worden aangemerkt. Voorzover verweerder wijst op het standpunt van de regering dat de bepalingen als richtlijnen dienen te worden beschouwd, merkt de Afdeling op dat beantwoording van de vraag of een verdrag een ieder verbindende bepalingen bevat uiteindelijk is voorbehouden aan de rechter. Zie essentie r.o. 2.2.3 – 2.2.6.
UItspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
Het onderzoek richtte zich op de doorwerking van de bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) in de Nederlandse rechtspraak. In het rapport wordt een overzicht gegeven van en commentaar gegeven bij de relevante rechtspraak tot en met jaar 2001.
Onderzoeksrapport
Toont 171 - 180 van 198 resultaten.