Inloggen Account aanvragen
Jurisprudentie | 9 mei 2021
Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten
Trefwoorden: Voorlopige hechtenis
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak M.M. (zaak nr. 10982/15) geoordeeld dat Nederland artikel 5 lid 3 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid. De verzoeker stelt dat er onvoldoende grond was voor zijn voorlopige hechtenis of, subsidiair, dat de diverse beslissingen over de voortzetting van de hechtenis onvoldoende gemotiveerd waren. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het de verantwoordelijkheid is van de nationale autoriteiten om een voorlopige hechtenis niet onredelijk lang te laten duren. In deze zaak is de oorspronkelijke beslissing over de voorlopige hechtenis volgens het EHRM voldoende met redenen omkleed. Daarom concludeert het EHRM dat er sprake is van een schending van artikel 5 lid 3 EVRM.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak F.E.H. (zaak nr. 73329/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5 lid 3 en 4 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM). De verzoeker stelt dat zijn voorlopige hechtenis in strijd was met artikel 5 lid 1 en 3 van het Verdrag, omdat er onvoldoende grond was voor de verlening ervan. Ook stelt de verzoeker dat de diverse beslissingen daarover onvoldoende gemotiveerd waren. Bovendien zou het verzoek om opheffing van voorlopige hechtenis onvoldoende zorgvuldig behandeld zijn. Het EHRM benadrukt dat voorlopige hechtenis niet onredelijk lang mag duren. Vanwege het gebrek aan een kenbare afweging van specifieke feiten en persoonlijke omstandigheden zijn de beslissingen om de voorlopige hechtenis niet op te heffen of te schorsen onvoldoende onderbouwd. Daarom is sprake van een schending van artikel 5 lid 3 EVRM. Verder oordeelt het EHRM dat de periodes van 22 respectievelijk 26 dagen die de rechtbank en het gerechtshof nodig hadden om tot een beslissing te komen niet voldoen aan de eis van een tijdige behandeling. Daarom wordt ook een schending van artikel 5 lid 4 EVRM geconstateerd.
Jurisprudentie | 19 april 2021
Trefwoorden: Eerlijk proces | Getuigen
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak V.K. (zaak nr. 2205/15) geoordeeld dat Nederland artikel 6 lid 1 en 3 onder d van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder het recht om belastende getuigen te ondervragen. De verzoeker is door het gerechtshof veroordeeld voor oplichting. De veroordeling is mede op basis van zes getuigenverklaringen uitgesproken. Volgens het EHRM is – wat betreft de eerste klacht – dit recht om belastende getuigen te ondervragen niet absoluut. Echter, het uitblijven van het ondervragingsrecht en diens verenigbaarheid met het recht op een eerlijk proces kan wel door het EHRM worden getoetst aan de hand van criteria. Het EHRM concludeert dat, als gevolg van de onmogelijkheid om de zeven getuigen te ondervragen, artikel 6 lid 1 en 3 onder d EVRM zijn geschonden.
Alle publicaties | 2 april 2021
Dossier: Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage
Het Permanent Hof van Arbitrage (PHA) is het eerste permanente internationale mechanisme voor de vreedzame beslechting van geschillen tussen staten. Het is opgericht onder twee in Den Haag tot ...
Veelgestelde vragen | 8 maart 2021
Dossier: Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
Het Internationaal Strafhof is opgericht bij verdrag, het Statuut van Rome. Het Statuut benoemt in artikel 34 de volgende organen van het Strafhof: Presidium afdelingen ...
Het in 2002 in Den Haag gevestigde Internationaal Strafhof is opgericht bij verdrag, het Statuut van Rome. In januari 2021 telde het Statuut 123 verdragspartijen, zie The States ...
Uitspraak internationaal | 16 februari 2021
Bestand: pdf - 259.2KB
Dossier: Mensenrechten
Trefwoorden: Eerlijk proces
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Stichting Landgoed Steenbergen en anderen tegen Nederland (zaak nr. 19732/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet heeft geschonden. De zaak betreft het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), waar de toegang tot de rechter onder valt. Volgens het EHRM is een elektronische kennisgeving een voldoende adequate manier van kennisgeven van (ontwerp)besluiten. Er was immers een coherent en duidelijk systeem en een wettelijke basis voor de elektronische bekendmaking. Om die reden is er geen schending van artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Zie Stichting Landgoed Steenbergen tegen Nederland, EHRM
Uitspraak internationaal | 9 februari 2021
Bestand: pdf - 249.4KB
Trefwoorden: Voorwaardelijke invrijheidstelling
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Zohlandt tegen Nederland (zaak nr. 69491/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM) en in het bijzonder het derde lid over het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces. In deze zaak is er bij nadere beslissingen om het voorarrest niet op te heffen of te schorsen volgens het EHRM onvoldoende ingegaan op de specifieke omstandigheden, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt dat de openbare orde verstoord zou worden als verzoeker vrij zou worden gelaten. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid, van het EVRM.
Bestand: pdf - 313.7KB
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Hasselbaink tegen Nederland (zaak nr. 73329/16) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid en vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden. De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM), in het bijzonder het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces (derde lid) en een tijdige behandeling van verzoeken om opheffing van het voorarrest (vierde lid). In deze zaak is de oorspronkelijke beslissing over de voorlopige hechtenis volgens het EHRM gebaseerd op het risico op recidive en hierbij is in opvolgende beslissingen bij aangesloten zonder in te gaan op de door verzoeker naar voren gebrachte argumenten in het licht van de verminderde ernst van de verdenking. Verder oordeelt het Hof dat de periodes die de rechtbank en het gerechtshof nodig hadden om tot een beslissing te komen niet voldoen aan de eis van een tijdige behandeling. Derhalve oordeelde het EHRM dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid van het EVRM en artikel 5, vierde lid van het EVRM.
Bestand: pdf - 234.7KB
Trefwoorden: Eerlijk proces | Redelijke termijn | Voorlopige invrijheidstelling
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Maassen tegen Nederland (zaak nr. 10982/15) geoordeeld dat Nederland artikel 5, derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op vrijheid en veiligheid (artikel 5 EVRM) en in het bijzonder het derde lid over het recht op een proces binnen redelijke termijn en op invrijheidstelling in afwachting van dat proces. In deze zaak is er bij nadere beslissingen om het voorarrest niet op te heffen of te schorsen volgens het EHRM onvoldoende ingegaan op de specifieke omstandigheden, waarbij niet inzichtelijk is gemaakt dat de openbare orde verstoord zou worden als verzoeker vrij zou worden gelaten. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat dit in strijd wordt geacht met artikel 5, derde lid, van het EVRM.
Toont 71 - 80 van 484 resultaten.