Het VN BuPo Comité heeft in de zaak S.Y. (zaak nr. 2392/2014) gesteld dat het recht op hoger beroep onder artikel 14, lid 5 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), alleen en gelezen in samenhang met het recht op een effectief rechtsmiddel onder artikel 2, lid 5 van het IVBPR zijn geschonden.
De zaak betreft een veroordeling voor mishandeling, waar tegen in hoger beroep werd gegaan door verzoekster. Dit werd afgewezen op grond van artikel 410a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt bepaald dat hoger beroep tegen zaken waar het gaat om een geldboete lager dan 500 euro slechts in behandeling wordt genomen als dat nodig is in het belang van een goede rechtsbedeling (‘Verlofstelsel’). Verzoekster klaagt bij het Comité dat zij geen reële mogelijkheid heeft gekregen haar zaak door een tweede rechterlijke instantie inhoudelijk te laten beoordelen en stelt dat dit in strijd is met het recht op hoger beroep zoals vastgelegd in artikel 14 lid 5 van het IVBPR. Hierbij wijst verzoekster op het feit dat zij op het moment van instellen van hoger beroep niet beschikte over een schriftelijke uitspraak van de rechtbank en niet wist op basis van welk bewijs zij was veroordeeld. Het Comité stelt vast dat veroordeelden moeten kunnen beschikken over een schriftelijke, gemotiveerde beslissing van hun veroordeling en over voldoende informatie om hun recht op hoger beroep effectief te kunnen uitoefenen. Het Comité oordeelt dat hiervan geen sprake is geweest in het geval van verzoekster. Verder oordeelt het Comité dat onterecht is besloten het hoger beroep niet in behandeling te nemen. Om deze redenen is sprake van een schending van artikel 14 lid 5 IVBPR (recht op hoger beroep in strafzaken) alleen, en in samenhang gelezen met artikel 2 lid 3 van het IVBPR (recht op een effectief rechtsmiddel).
Dit document bevat antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid over de Kamerbrief van 9 maart 2018 over de juridische mogelijkheden om Staten aansprakelijk te stellen voor het neerhalen van vlucht MH17.
Vragen en antwoorden (Tweede Kamer, 2017-2018, 33997, nr. 118)
Kamerbrief 9 maart 2018 (Tweede Kamer, 2017-2018, 33997, nr. 114)
In deze Kamerbrief wordt ingegaan op mogelijke staatsaansprakelijkheid van Oekraïne voor het niet volledig sluiten van het luchtruim.
Kamerbrief (Tweede-Kamer, 2017-2018, 33997, nr. 123)
Dit document betreft de pleitnota van de Nederlandse Staat in hoger beroep aangaande de rechtszaak van Urgenda tegen de Nederlandse Staat. Urgenda eist dat er in 2020 40% minder CO2 uitstoot is dan in 1990.
De rapportage geeft een overzicht van de Nederlandse betrokkenheid in internationale mensenrechtenprocedures in 2017 alsmede activiteiten in het verlengde daarvan, inclusief verdragsrapportages onder VN-mensenrechtenverdragen.
In de Kamerbrief wordt ingegaan op de juridische mogelijkheden om Staten aansprakelijk te stellen voor het neerhalen van vlucht MH17.
Kamerbrief (Tweede Kamer, 2017-2018, 33997, nr. 114)
Deze Kamerbrief informeert de Tweede Kamer over de mogelijkheden om andere staten aansprakelijk te stellen op grond van internationaal recht naar aanleiding van het debat over het neerhalen van vlucht MH17. De brief bespreekt onder meer de juridische grondslag voor staatsaansprakelijkheid, de juridische gevolgen van staatsaansprakelijkheid en hoe staatsaansprakelijkheid kan worden geeffectueerd.
Kamerbrief
Dit document bevat advies nr. 29 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) inzake de identificatie van internationaal gewoonterecht, en de kabinetsreactie op dat advies.
Dit document bevat het fiche t.a.v. voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2009/73.EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor gas. Het voorstel heeft tot doel om het derde energiepakket dat de wettelijke kaders geeft voor de inrichting en het functioneren van de interne markt voor energie (elektriciteit en gas) ook van toepassing te verklaren op bestaande en toekomstige gaspijpleidingen met derde landen voor dat gedeelte van de leiding dat op EU territoir ligt.
In dit arrest van de Hoge Raad wordt, in para. 3.6.2, bevestigd dat de Nederlandse rechter is gehouden – en niet slechts bevoegd - ambtshalve te onderzoeken of aan een vreemde staat of internationale organisatie immuniteit van jurisdictie toekomt.
Rechtspraak - arrest Hoge Raad Republiek Irak
Toont 111 - 120 van 258 resultaten.