Zoeken

Webcontent zoeken

Beslissing EHRM I.B. v. Nederland - geen schending recht op eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 15 juli 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 263.8KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak I.B. tegen Nederland (zaak nr. 35751/20) geoordeeld dat Nederland het recht om tijdens een zitting gehoord te worden in een procedure omtrent de rechtmatigheid van detentie onder artikel 5, vierde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden. De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon of via een videoverbinding tijdens een zitting gehoord te worden.

De zitting in de procedure van verzoeker vond plaats in de eerste weken van de COVID-19-pandemie. Op dat moment beschikte het detentiecentrum nog niet over voldoende technische en praktische voorzieningen om alle partijen via een videoverbinding te horen. Daardoor kon verzoeker niet in persoon of via videoverbinding tijdens de zitting worden gehoord. Gezien de onvoorziene praktische problemen waarmee de rechtbanken te maken kregen in de eerste weken van de COVID-19 pandemie en de omstandigheid dat zijn advocaat wel telefonisch bij de zitting was, oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 5 lid 4 EVRM.

Kamerbrief inzake stand van zaken staatsaansprakelijkheid en statenklacht MH17

Kamerbrief | 9 juni 2021

Bestand: pdf - 57KB

Dossier: Staatsaansprakelijkheid | MH17

Trefwoorden: MH17 | Staatsaansprakelijkheid (zie Aansprakelijkheid, Staats-) | Statenklachtrecht

Deze Kamerbrief bevat de stand van zaken ten aanzien van de staatsaansprakelijkheid, de statenklacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het strafrechtelijk onderzoek en strafproces, en het naar aanleiding van de motie van het lid Van Dam uitgevoerde nader feitenonderzoek. In de brief wordt onder meer aangeven dat de mogelijkheid om het geschil inzake staatsaansprakelijkheid van Rusland voor te leggen aan een internationale rechter of organisatie serieus wordt overwogen.

Tweede Kamer, 2020-2021, 33997, nr. 164

Uitspraak EHRM M.F.D. v. Nederland – geen schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 8 juni 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak M.F.D. (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoeker stelt dat zijn afwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep een schending is van artikel 6 EVRM. Volgens de verzoeker had de regering meer moeten doen om zijn aanwezigheid bij de zitting te bewerkstelligen. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Door herhaaldelijk en ondubbelzinnig te weigeren mee te werken aan een videoconferentie, heeft de verdachte volgens het EHRM echter afstand gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak. Daarom concludeert het EHRM dat artikel 6 EVRM niet is geschonden.

EHRM Dijkhuizen v. Nederland - geen schending recht op een eerlijk proces

Uitspraak internationaal | 8 juni 2021

Bestand: pdf - 275.1KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerlijk proces

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Dijkhuizen tegen Nederland (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces onder artikel 6, derde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder het recht om in persoon bij de rechtszitting aanwezig te zijn en of een videoverbinding een gerechtvaardigde vorm van aanwezigheid is. De vraag die wordt gesteld, is of het gerechtshof mocht afzien van inwilliging van het verzoek om verlenging van de procedure met het oog op een videoverbinding met verzoeker. Hoewel het voor een eerlijk proces van groot belang is dat de beschuldigde ter zitting aanwezig kan zijn, kunnen diverse factoren meespelen waardoor een videoverbinding voldoet aan de waarborgen zoals de complexiteit van een zaak, locatie van de klager en of de klager heeft meegewerkt en welwillend was. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 6 lid 3 EVRM. 

Uitspraak EHRM S.L.S. v. Nederland – geen schending recht op een eerlijk proces

Jurisprudentie | 31 mei 2021

Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Eerlijk proces | Toegang tot de rechter

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S.L.S. e.a. (zaak nr. 19732/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden, waardoor het niet nodig is om de klacht over de schending van artikel 13 EVRM te beoordelen. Daarnaast verklaart het EHRM de klacht ten aanzien van artikel 8 EVRM niet-ontvankelijk.

De zaak betreft het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), het recht op eerbiediging van privé-, familie en gezinsleven (artikel 8 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM). Wat betreft artikelen 6 en 8 EVRM stellen de verzoekers dat  de elektronische kennisgeving van besluitvorming een beperking vormt van het recht op toegang tot de rechter en het recht op eerbiediging van het privé- familie en gezinsleven, omdat niet alle inwoners beschikken over een computer of internet. Wat betreft de klacht onder artikel 6 EVRM, stelt het EHRM dat het recht op toegang tot de rechter geen absoluut recht is. Het recht mag worden beperkt en moet ook gereguleerd worden door de nationale overheid. Het EHRM toetst of verzoekers een duidelijke, praktische en effectieve mogelijkheid hadden om tegen de besluitvorming in beroep te gaan. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending is van artikel 6 EVRM en verklaart de klacht op basis van artikel 8 EVRM niet-ontvankelijk. Daarbij is het niet nodig om de klacht over de schending van artikel 13 EVRM te beoordelen.

Uitspraak EHRM - Centrum för rättvisa tegen Zweden - schending eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie

Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 777.9KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Proportionaliteitsbeginsel

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Centrum för rättvisa tegen Zweden (zaak nr. 35252/08) geoordeeld dat Zweden het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.

De schending is aangenomen omdat het Zweedse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Het EHRM stelt dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn, aldus het EHRM. Omdat dit niet voldoende wordt gewaardborgd, gaat het Zweedse regime voor bulk-interceptie de ‘margin of appreciation’ die nationale autoriteiten hebben in dit soort situaties te buiten en was er onvoldoende waarborg tegen willekeur en misbruik. Daarom is er een schending van artikel 8 van het EVRM geconstateerd.

Zie Centrum för rättvisa tegen Zweden, EHRM

Uitspraak EHRM - Big brother watch and others tegen Verenigd Koninkrijk - schending eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie en vrijheid van meningsuiting

Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 1.3MB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Vrijheid van meningsuiting

Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak Big Brother Watch en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk (zaken nrs. 58170/13, 62322/14 en 24960/15) geoordeeld dat het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 en het recht op de vrijheid van meningsuiting onder artikel 10 van het Verdrag (EVRM) zijn geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.

De schendingen zijn aangenomen, omdat het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Dit betekent dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de bulk-operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn. Ook biedt het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens onvoldoende bescherming aan vertrouwelijk journalistiek materiaal. Het EHRM heeft daarom geoordeeld dat artikelen 8 en 10 van het EVRM zijn geschonden.

Beslissing EHRM - M.T. tegen Nederland - geen schending verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling

Uitspraak internationaal | 18 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens

Bestand: pdf - 243.1KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland (zaak nr. 46595/19) geoordeeld dat Nederland artikel 3, eerste lid, van het Verdrag (EVRM), en dus het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, niet heeft geschonden. 

De zaak betreft een vreemdelingenzaak waarbij verzoekster met haar kinderen in Nederland asiel heeft aangevraagd, terwijl zij dit al eerder in Italië had aangevraagd. Daarom heeft de regering verzocht om verzoekster en haar kinderen weer te mogen overdragen aan Italië. Volgens het EHRM heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat, als zij met haar kinderen wordt overgebracht naar Italië, de situatie waarin zij terecht zou komen zodanig ernstig genoeg is om onder artikel 3 EVRM te vallen. Het EHRM weegt mee dat het opvangsysteem in Italië sinds 2020 is veranderd en dat (wat tevens is bevestigd door de UNHCR) niet is bewezen dat bepaalde medische zorg voor de verzoekster haar kinderen niet mogelijk is in Italië.  De klacht over schending van artikel 3 van het EVRM is kennelijk ongegrond en daarom niet-ontvankelijk verklaard. 

Rapportage internationale mensenrechtenprocedures 2020

Overig | 18 mei 2021 | Minister van Buitenlandse Zaken

Bestand: pdf - 505.8KB

Dossier: Mensenrechten

Trefwoorden: Individueel klachtrecht | Mensenrechtenschendingen | Verdragsverplichtingen, materiële schending van

In het rapport zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen van internationale mensenrechtenprocedures waarbij het Koninkrijk der Nederlanden in het jaar 2020 betrokken is geweest. In rapport is ook een overzicht opgenomen van de stand van zaken van uitspraken die door het Koninkrijk tenuitvoer moeten worden gelegd.

Two-pager MLA initiative 2021

Document | 10 mei 2021

Bestand: pdf - 98.7KB