Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak I.B. tegen Nederland (zaak nr. 35751/20) geoordeeld dat Nederland het recht om tijdens een zitting gehoord te worden in een procedure omtrent de rechtmatigheid van detentie onder artikel 5, vierde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden. De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon of via een videoverbinding tijdens een zitting gehoord te worden.
De zitting in de procedure van verzoeker vond plaats in de eerste weken van de COVID-19-pandemie. Op dat moment beschikte het detentiecentrum nog niet over voldoende technische en praktische voorzieningen om alle partijen via een videoverbinding te horen. Daardoor kon verzoeker niet in persoon of via videoverbinding tijdens de zitting worden gehoord. Gezien de onvoorziene praktische problemen waarmee de rechtbanken te maken kregen in de eerste weken van de COVID-19 pandemie en de omstandigheid dat zijn advocaat wel telefonisch bij de zitting was, oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 5 lid 4 EVRM.
Deze Kamerbrief informeert de Tweede Kamer over de campagnebezoeken van Turkse ministers voor het Turkse referendum, en specifiek de gebeurtenissen van 11 maart 2017 waarbij de Turkse Minister Kaya betrokken was.
Kamerbrief
Dit document bevat de schriftelijke verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden betreffende de vraag of de proclamatie van onafhankelijkheid van Kosovo in overeenstemming is met internationaal recht, het bestaan en uitoefenen van het postkoloniale recht tot zelfbeschikking en de wettige uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door de bevolking van Kosovo.
Dit document bevat de mondelinge verklaring van Nederland over het bestaan en uitoefenen van het bestaan van het postkoloniale recht tot zelfbeschikking en de wettige uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht door de bevolking van Kosovo.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in een uitspraak van de Grote Kamer in de zaak Keskin tegen Nederland (zaak nr. 2205/01) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces neergelegd in artikel 6, eerste lid en derde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft geschonden. De schending is aangenomen, omdat de verdachte niet in staat was om getuigen te ondervragen die belastende verklaringen over hem hadden afgelegd in een strafrechtelijke procedure.
Zie uitspraak Keskin v. the Netherlands, EHRM
Dit document bevat een verslag van een schriftelijk overleg van de Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken waarin vragen van de Tweede Kamer over kernwapens en de VN-conferentie voor een kernwapenverbod worden behandeld.
Verslag
Dit kaderbesluit bevestigt – in de artikelen 2 en 4 – de verplichtingen van de VN-verdragen en harmoniseert op een minimumniveau de strafmaxima voor de vrijheidsstraffen die op de verboden gedragingen dienen te worden gesteld.
Kaderbesluit
Dit document bevat advies nr. 7 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) betreffende de problematiek rondom humanitaire interventie, en de reactie van het kabinet op dit advies.
Dit document bevat de gezamenlijke verklaring van Nederland, Australië, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten over de noodzaak van handhaving van de veiligheid op zee ten tijde van demonstraties tegen de Japanse walvisjacht.
Toont 431 - 440 van 565 resultaten.