De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat wanneer partijen een beroep doen op een bepaling van volkenrechtelijke aard de rechter tot taak heeft om een oordeel te geven over de vraag of een correcte uitvoering en toepassing van volkenrechtelijke regels in de nationale rechtsorde heeft plaatsgevonden. De bevoegdheid van de rechter om volkenrecht toe te passen berust onder meer op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet.
De rechter is bevoegd het volkenrecht toe te passen in de nationale rechtsorde, voorzover zich dat voor toepassing door hem leent, ook in gevallen waarin er geen strijd is met nationale wettelijke voorschriften.
Aangezien de tekst, noch de geschiedenis van de totstandkoming van de Overeenkomst aanwijzingen bevatten dat de overeenkomstsluitende partijen al dan niet rechtstreekse werking aan de bepalingen van de Overeenkomst hebben willen verlenen, is voor de beantwoording van de vraag of aan die bepalingen een zodanige werking toekomt de inhoud van die bepalingen beslissend. De bepalingen van de Overeenkomst dienen zodanig concreet en hanteerbaar te zijn dat zij door de rechter kunnen worden toegepast. In dat verband kunnen de bewoordingen, context, doel en strekking van de bepalingen en de samenhang met andere bepalingen uit de Overeenkomst worden bezien. Dat, zoals verweerder betoogt, de Overeenkomst alleen verplichtingen zou opleggen aan staten betekent niet zonder meer dat deze niet als een ieder verbindend kan worden aangemerkt. Voorzover verweerder wijst op het standpunt van de regering dat de bepalingen als richtlijnen dienen te worden beschouwd, merkt de Afdeling op dat beantwoording van de vraag of een verdrag een ieder verbindende bepalingen bevat uiteindelijk is voorbehouden aan de rechter. Zie essentie r.o. 2.2.3 – 2.2.6.
UItspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
Dit document bevat aanvullende schriftelijke inbreng van Nederland in de arbitrage tussen België en Nederland inzake de verdeling van de kosten van de reactivering van de spoorverbinding IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied, waarin o.a. wordt ingegaan op de territoriale integriteit van Nederland.
Dit document bevat de schriftelijke inbreng van Nederland in de arbitrage tussen België en Nederland inzake de verdeling van de kosten van de reactivering van de spoorverbinding IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied, waar o.a. wordt ingegaan op de feitelijke geschiedenis van de spoorweg en het Verdrag van Londen uit 1839 waarmee de onafhankelijkheid van België werd erkend.
In deze uitspraak komt het Hof tot het oordeel dat er geen onderzoek hoeft worden gedaan naar eventuele gevaarzetting van de opslag van kernwapens op vliegbasis Volkel. Deze uitspraak is van belang omdat het Hof bevestigd dat het voorhanden hebben van kernwapens niet in strijd is met internationaal recht.
Dit document bevat de arbitrageovereenkomst van een geschil tussen België en Nederland inzake de verdeling van de kosten van de reactivering van de spoorverbinding IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied.
Het onderzoek richtte zich op de doorwerking van de bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) in de Nederlandse rechtspraak. In het rapport wordt een overzicht gegeven van en commentaar gegeven bij de relevante rechtspraak tot en met jaar 2001.
Onderzoeksrapport
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat een bepaling wil deze voor rechtstreekse werking in aanmerking komen de belangen van een individu dient te beschermen. De Hoge Raad verwijst naar de conclusie van de AG. Kern van de opvatting van de AG is dat het volkenrechtelijke agressieverbod, zoals vastgesteld in artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties, zich uitsluitend tot staten richt en dat uitsluitend staten de naleving van het verbod kunnen inroepen. Zie essentie r.o. 3.5. en paragraaf 30 van de conclusie van de A-G.
Arrest Hoge Raad
Conclusie A-G
Dit document bevat advies nr. 13 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) betreffende aansprakelijkheid voor onrechtmatige daden tijdens VN vredesoperaties, en de reactie van het kabinet op dit advies.
Dit advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) heeft betrekking op de toepasselijkheid van de Vierde Geneefse Conventie van 1949 inzake Bescherming van Burgers in oorlogstijd op de Palestijnse gebieden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de CAVV hiertoe verzocht in oktober 2001.
Dit document bevat advies nr. 7 van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) betreffende de problematiek rondom humanitaire interventie, en de reactie van het kabinet op dit advies.
Toont 321 - 330 van 364 resultaten.