Document | 1 oktober 2024
Bestand: pdf - 1.5MB
Dossier: Staten | Staatsaansprakelijkheid
Trefwoorden: Aansprakelijkheid, Staats-
Kamerbrief | 10 september 2024
Bestand: pdf - 137.3KB
Dossier: Internationale rechtsorde | Vreedzame geschillenbeslechting
Trefwoorden: Adviesbevoegdheid Internationaal Gerechtshof | Annexatie | Bezetting en Internationaal humanitair recht | Mensenrechtenschendingen | Ontmoedigingsbeleid
Op 19 juli 2024 heeft het Internationaal Gerechtshof (IGH, het Hof) een advies uitgebracht aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) inzake het optreden van Israël in de bezette Palestijnse Gebieden.
Kamerbrief
Externe publicatie | 12 augustus 2024 | Inbreng in juridische procedure internationaal
Dossier: Zelfbeschikking volken
Trefwoorden: Aansprakelijkheid, Staats- | Adviesbevoegdheid Internationaal Gerechtshof | Dekolonisatie | Erga omnes verplichtingen | Ius cogens | Onafhankelijkheid | Territoriale integriteit | Zelfbeschikkingsrecht, extern
Dit document bevat de ingediende zienswijze door Nederland met betrekking tot de adviesprocedure bij het Internationaal Gerechtshof over de juridische gevolgen van de afscheiding van de Chagosarchipel van Mauritius in 1965.
Uitspraak internationaal | 30 april 2024
Dossier: Individuen en groepen | Mensenrechten
Trefwoorden: Mensenrechten
In het rapport zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen van internationale mensenrechtenprocedures waarbij het Koninkrijk der Nederlanden in het jaar 2023 betrokken is geweest. In rapport is ook een overzicht opgenomen van de stand van zaken van uitspraken die door het Koninkrijk ten uitvoer moeten worden gelegd.
Externe publicatie | 29 maart 2024 | Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Dossier: Cultureel erfgoed
Trefwoorden: Culturele erfgoederen | Cultuurgoederen
Betreft: Implementatie beleidsvisie collecties uit een koloniale context
Jurisprudentie | 24 oktober 2023
Trefwoorden: Foltering, verbod | Onderzoeksplicht | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak A.M.A. tegen Nederland (zaak nr. 23048/19) geoordeeld dat Nederland de procedurele kant van het verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling onder artikel 3 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft de uitzetting van verzoeker naar Bahrein, nadat zijn tweede asielverzoek in Nederland was afgewezen. Verzoeker klaagt dat dat de Nederlandse autoriteiten het risico dat hij bij uitzetting naar Bahrein aan onmenselijke en vernederende behandelingen zou worden onderworpen onvoldoende hebben ingeschat in strijd met artikel 3 EVRM. Het EHRM overweegt dat de autoriteiten op het laatste moment door verzoeker overgelegd bewijsmateriaal buiten beschouwing hebben gelaten, zonder de mogelijke relevantie ervan in hun definitieve risicobeoordeling mee te nemen. Dit werd met name verwijtbaar geacht gelet op de overige in het dossier beschikbare informatie alsook de algemene situatie in Bahrein. Het EHRM oordeelt dat een dergelijke benadering te beperkt is geweest en dat Nederland daarmee niet heeft voldaan aan de strenge en zorgvuldige onderzoeksplicht die volgt uit artikel 3 EVRM. Hiermee heeft er schending van artikel 3 EVRM plaatsgevonden.
Commentaar | 2 oktober 2023
Bestand: pdf - 163.1KB
Trefwoorden: Briefwisseling | Due diligence (zie Zorgvuldigheidsplicht) | Obligaties
Dit document bevat schriftelijke opmerkingen van Nederland met betrekking tot de schriftelijke antwoorden van COSIS (Commissie van Kleine Eilandstaten inzake Klimaatverandering en Internationaal Recht) en IUCN (Internationale Unie voor Natuurbescherming) op de gestelde vraag door rechter Kittichaisaree in de adviesprocedure bij het Internationaal Zeerechttribunaal over het Mariene Milieu en Klimaatverandering (ITLOS Zaak Nr. 31). In de gestelde vraag werden deelnemers verzocht te verduidelijken of de specifieke verplichtingen genoemd in hun verklaringen kunnen worden beschouwd als gedragsverplichtingen of resultaatsverplichtingen.
Inbreng in juridische procedure internationaal | 25 juli 2023
Bestand: pdf - 270.9KB
Trefwoorden: Adviesbevoegdheid Internationaal Gerechtshof | Bezetting en Internationaal humanitair recht | Erga omnes verplichtingen | Ius cogens | Zelfbeschikkingsrecht, extern
Dit document bevat de ingediende zienswijze ('Written Statement') door Nederland met betrekking tot de adviesprocedure bij het Internationaal Gerechtshof over de juridische gevolgen die voortvloeien uit het beleid en de praktijk van Israël in de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem.
Kamerbrief | 18 februari 2023
Dossier: Staten | Diplomatieke en consulaire privileges en immuniteiten
Trefwoorden: Aansprakelijkheid, Staats- | Diplomatieke betrekkingen | Diplomatieke missie | Tegenmaatregel
In de Kamerbrief wordt de Kamer geïnformeerd over de reden voor de sluiting van het Handelskantoor van de Russische Federatie in Amsterdam, d.w.z. ontoereikende diplomatieke bezetting ten gevolge van de uitwijzing van een groot deel van de diplomatieke staf van Moskou en Sint Petersburg en het uitblijven van resultaat in de onderhandeling met Rusland over de verstrekking van visa aan nieuwe diplomatieke medewerkers.
Commentaar | 20 december 2022
Bestand: docx - 22.6KB
Document | 20 december 2022
Bestand: pdf - 2.2MB
Bestand: pdf - 2MB
Bestand: pdf - 1.8MB
Document | 10 november 2022
Bestand: pdf - 553.2KB
Kamerbrief | 3 november 2022
Dossier: Staatsaansprakelijkheid | Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid | MH17
Deze Kamerbrief bevat een update over de stand van zaken in de verschillende juridische procedures rondom het neerhalen van vlucht MH17. Het betreft het strafproces, de statenklacht tegen Rusland bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de procedure tegen Rusland bij de Raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO).
Kamerbrief | 14 oktober 2022
Bestand: pdf - 55.4KB
Dossier: Individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid
Trefwoorden: Discriminatie
Deze kamerbrief bevat een nadere de juridische duiding t.a.v. de kwalificatie van apartheid, die beschreven wordt in de brief van het kabinet van 13 juni 2022 (Kamerstuk 30 950, nr. 312) en hoe dit van toepassing is op de situatie in Israël.
Jurisprudentie | 4 oktober 2022
Trefwoorden: Belastingen | Eerlijk proces
De Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt in de zaak De Legé v. Nederland (zaak nr. 58342/15) dat Nederland artikel 6, lid 1, van het EVRM niet heeft geschonden.
Aan de verzoeker zijn belastingboetes opgelegd naar aanleiding van zijn verzuim om aan zijn wettelijke verplichting te voldoen om alle (voor de belastingheffing) relevante informatie te verstrekken. Aangezien deze informatie uiteindelijk waren verkregen onder dreiging van dwangsommen, stelt de verzoeker dat er sprake is van een schending van het privilege tegen zelfbeschuldiging (het nemo tenetur principe) zoals vastgelegd in artikel 6, lid 1 EVRM. Het EHRM stelt dat de bankafschriften en portefeuille-overzichten reeds inzichtelijk waren voor de autoriteiten. Daarbij is de dwangsom die de verzoeker vervolgens zou worden opgelegd (indien hij het bevel niet uitvoerde) niet te kwalificeren als onmenselijke of vernederende behandeling. Gezien het bovenstaande concludeert de Kamer dat het gebruik van de bankafschriften en portefeuille-overzichten niet onder de bescherming van het voorecht tegen zelfbeschuldiging valt. Daarom is er geen sprake van een schending van artikel 6, lid 1, EVRM.
Jurisprudentie | 14 september 2022
Trefwoorden: Jurisdictie-uitoefening, extraterritoriale
De Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelt in de zaak H.F. and Others v. France (zaak nr. 24384/19 en 44234/02) dat Frankrijk artikel 3, lid 2, van het Vierde Protocol bij het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
Verzoekers hebben de Franse autoriteiten gevraagd om repatriëring (terugbrengen naar Frankrijk) door de Franse autoriteiten van hun dochters en kleinkinderen, die zich bevinden in IS kampen in het noordoosten van Syrië. Verzoekers klagen bij het EHRM dat de weigering door Franse autoriteiten in strijd is met artikel 3 EVRM (bescherming tegen onmenselijke behandeling) en artikel 3, lid 2, Vierde Protocol (recht op toegang grondgebied eigen land). Het EHRM oordeelt dat de familieleden in kwestie zich niet binnen de Franse jurisdictie (rechtsmacht) bevonden, in de zin van artikel 1 EVRM, voor een beroep op artikel 3 EVRM. Het EHRM oordeelt tevens dat de vrouwen en kleinkinderen niet een recht op repatriëring hebben op grond van artikel 3, lid 2, Vierde Protocol. De bescherming van dit artikel kan in uitzonderlijke gevallen wel ‘positieve extraterritoriale verplichtingen’ met zich mee brengen voor een Staat. Het EHRM oordeelt dat de beoordeling door de Franse autoriteiten van het verzoek tot repatriëring niet was omgeven met voldoende procedurele waarborgen tegen arbitraire beslissingen, waardoor Frankrijk artikel 3, lid 2,Vierde Protocol heeft geschonden.
Overig | 3 augustus 2022
Dossier: Vreedzame geschillenbeslechting
Trefwoorden: Genocide
Dit document bevat een gezamenlijke verklaring van verschillende staten waarin steun wordt uitgesproken voor de procedure van Oekraïne tegen Rusland bij het Internationaal Gerechtshof (IGH) onder het Genocideverdrag.
Uitspraak internationaal | 3 augustus 2022
Dossier: Vreedzame geschillenbeslechting | Interventie Gambia v. Myanmar Internationaal Gerechtshof
Trefwoorden: Aansprakelijkheid, Staats- | Genocide | Jurisdictie | Ontvankelijkheid
Deze publicatie bevat een gezamenlijke verklaring van Nederland en Canada over de genomen beslissing ten aanzien van jurisdictie en ontvankelijkheid door het Internationaal Gerechtshof in de zaak van Gambia tegen Myanmar onder het Genocideverdrag.
Antwoorden op Kamervragen | 4 juli 2022
Dossier: Volle zee | Grond- en zeegebied
Trefwoorden: Diepzeemijnbouw | Milieubescherming (zie Milieuschade; zie Internationaal milieurecht) | Zeebodem
Dit document bevat de antwoorden op Kamervragen inzake over de door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw. De antwoorden gaan in op de onderhandelingen bij de International Seabed Authority (ISA) ten aanzien van de ontwikkeling van beleid en regelgeving over diepzeemijnbouw en de Nederlandse inzet tijdens deze onderhandelingen.
Antwoorden op Kamervragen | 21 juni 2022
Dossier: Volle zee
Trefwoorden: Milieubescherming (zie Milieuschade; zie Internationaal milieurecht) | Volle zee
Dit document bevat de antwoorden op Kamervragen over de onderhandelingen over en mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; BBNJ-proces). De antwoorden gaan onder meer in op de Nederlandse inzet voor de onderhandelingen en ambities voor het uiteindelijke verdrag.
Kamerbrief | 13 juni 2022
Deze kamerbrief bevat een nadere juridische duiding van het kabinet ten aanzien van de kwalificatie van apartheid, naar aanleiding van de Kamerbrief met appreciatie rapport Amnesty International: Israël’s apartheid against Palestinians: cruel system of domination and crime against humanity.
Overig | 6 juni 2022
In het rapport zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen van internationale mensenrechtenprocedures waarbij het Koninkrijk der Nederlanden in het jaar 2021 betrokken is geweest. In rapport is ook een overzicht opgenomen van de stand van zaken van uitspraken die door het Koninkrijk ten uitvoer moeten worden gelegd.
Jurisprudentie | 19 mei 2022
Dossier: Mensenrechten
Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy)
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Cedrik Anakha de Kok tegen Nederland (zaak nr. 1443/19) geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van artikel 8 van het Verdrag (EVRM).
De zaak betreft het recht op privéleven (artikel 8 EVRM), de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst (artikel 9 EVRM), en de bescherming van eigendom (artikel 1 Protocol No. 1 EVRM). Het EHRM oordeelt dat de verplichting tot afsluiten van een basisverzekering voor ziektekosten en het afsluiten van een basisverzekering uit naam van verzoeker niet in strijd is met de vereisten van artikel 8 EVRM. Volgens het EHRM is de maatregel rechtmatig, is de doelstelling van de relevante wetgeving om een goed functionerend gezondheidsstelsel te bieden en in stand te houden, en is de verplichte basisverzekering voor de Nederlandse autoriteiten het antwoord op de dringende maatschappelijke behoefte om een betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg voor de bevolking te waarborgen. De klachten ten aanzien van artikel 9 EVRM en artikel 1, Protocol No. 1 EVRM zijn niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
Antwoorden op Kamervragen | 22 maart 2022
Dit document bevat de antwoorden op Kamervragen over de onderhandelingen over en mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; BBNJ-proces). De antwoorden gaan onder meer in op de staat van de oceanen, de onderhandelingen en de doelen van het uiteindelijke verdrag. Dit document bevat de antwoorden op Kamervragen over de onderhandelingen over en mondiaal verdrag ter bescherming van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; BBNJ-proces). De antwoorden gaan onder meer in op de staat van de oceanen, de onderhandelingen en de doelen van het uiteindelijke verdrag.
Uitspraak internationaal | 15 maart 2022
Trefwoorden: Toegang tot de rechter
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Grzęda t. Polen (zaak nr. 43572/18) geoordeeld dat er een schending was van het recht op een eerlijk proces onder artikel 6 lid 1 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De verzoeker is een rechter bij het Administratief Hooggerechtshof en verkozen tot lid van de Nationale Raad voor de Rechterlijke Macht. Zijn ambtstermijn als lid hiervan werd echter in 2018 voortijdig beëindigd na de inwerkingtreding van nieuwe wetgeving in het kader van grootschalige justitiële hervormingen. Onder artikel 6 lid 1 EVRM voert verzoeker aan dat hem de toegang tot een rechter is ontzegd om de voortijdige beëindiging van zijn ambt aan te vechten. Het EHRM benadrukt het volledig bewust is van de verzwakking van de rechterlijke onafhankelijkheid en de normen van de rechtsorde als gevolg van de hervormingen van de Poolse regering. Daarnaast moeten procedurele waarborgen beschikbaar zijn voor het ontheffen van een rechterlijk lid van de Nationale Raad voor de Rechterlijke Macht uit zijn functie. Door het ontbreken daarvan is het recht van verzoeker op toegang tot een rechter onder artikel 6 lid 1 EVRM geschonden.
Kamerbrief | 14 maart 2022
Bestand: pdf - 73.7KB
Dossier: Staten | Staatsaansprakelijkheid | MH17
Trefwoorden: Aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid, Staats- | MH17 | Staatsaansprakelijkheid (zie Aansprakelijkheid, Staats-)
Door middel van deze kamerbrief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd, namens de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie en Veiligheid, dat Nederland samen met Australië een juridische procedure is gestart bij de Raad van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) tegen Rusland voor zijn rol bij het neerhalen van vlucht MH17. Nederland en Australië stellen in deze procedure dat Rusland het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart heeft geschonden door de rol die het heeft gespeeld bij het neerhalen van vlucht MH17.
Kamerbrief | 27 februari 2022
Bestand: pdf - 179.6KB
Dossier: Vrede en veiligheid | Wapens
Trefwoorden: Militair materieel (zie Strategische goederen; zie Wapens) | Sancties, collectieve | Wapenhandel, wapenleveranties, wapenexport
De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie hebben de Kamer, mede namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, geïnformeerd over de additionele levering van militaire goederen aan Oekraïne en de humanitaire hulpinspanningen van Nederland aan slachtoffers van de oorlog in Oekraïne.
Kamerbrief | 26 februari 2022
Bestand: pdf - 619.4KB
Dossier: Vrede en veiligheid | Rechtsgrondslag geweldgebruik
Trefwoorden: Consulaire taken | Cyber | Geweldgebruik (zie Ius ad bellum) | Geweldverbod (zie Ius ad bellum) | Humanitair oorlogsrecht (zie Internationaal humanitair recht) | Militair materieel (zie Strategische goederen; zie Wapens) | Sancties, collectieve
De minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie hebben de Kamer, mede namens de minister van Financiën, de minister van Justitie en Veiligheid, de minister van Economische Zaken & Klimaat, de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, doro middel van deze Kamerbrief geinformeerd over de kabinetsinzet naar aanleiding van de schokkende gebeurtenissen in Oekraïne en de implicaties van deze daad van agressie van Rusland.
Het kabinet gaat in deze Kamerbrief in op de actuele situatie in Oekraïne, de appreciatie van de Russische invasie, de internationale reactie en de houding van bondgenoten, de consequenties en internationale opvolging, de sanctiepakketten, de impact van deze pakketten, de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging, de levering van militaire goederen, de consulaire stand van zaken en de humanitaire situatie (incl. vluchtelingen).
Uitspraak internationaal | 28 december 2021
Bestand: pdf - 1MB
Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Foltering, verbod
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak S. tegen Denemarken (zaak nr. 57467/15) geoordeeld dat er sprake was van een schending van artikel 8 van het Verdrag (EVRM). Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal algemene punten die zaakoverstijgend zijn.
De zaak betreft het verbod op foltering (artikel 3 EVRM) en het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM). Wat betreft artikel 3 EVRM overweegt het EHRM dat in de onderhavige zaak niet is aangetoond dat de uitzetting van verzoeker naar Turkije een blootstelling aan een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand resulterend in intens lijden zou opleveren, laat staan aan een significante vermindering van de levensverwachting. Het EHRM komt daarom tot de conclusie dat de hoge drempel voor toepassing van artikel 3 EVRM in dit geval niet wordt gehaald. In de beoordeling van de klacht onder artikel 8 EVRM constateert het Hof dat er door de Deense rechtbanken onvoldoende rekening was gehouden met enerzijds de gewijzigde persoonlijke omstandigheden in de periode van tussen 2009 en 2015 en anderzijds de persoonlijke band die verzoeker heeft met Denemarken. Om die redenen concludeert het EHRM dat er geen voldoende zorgvuldige en proportionele belangenafweging heeft plaatsgevonden. Derhalve heeft het EHRM geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 EVRM, maar wel een schending van artikel 8 EVRM.
Overig | 9 december 2021
Bestand: pdf - 69KB
Dossier: Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage
Trefwoorden: Arbitrage | Geschillenbeslechting (zie Internationale geschillenbeslechting) | Vreedzame geschillenbeslechting (zie Int. geschillenbeslechting, vreedzame)
Dit document bevat de hoofdlijnen voor een werving- en selectieprocedure van door Nederland voor te dragen kandidaten voor internationale posities door de Nederlandse Nationale Groep van het Permanent Hof van Arbitrage.
Bestand: pdf - 114.1KB
Dit document bevat de hoofdlijnen voor een voordrachtsprocedure voor kandidaten voor de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV).
Bestand: pdf - 69.2KB
This document sets out the recruitment and selection procedure that will be followed by the Dutch National Group in the Permanent Court of Arbitration in respect of candidates for international positions nominated by the Netherlands.
Veelgestelde vragen | 6 december 2021
De definitie van genocide is vastgelegd in artikel II van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide. Een gelijkluidende definitie is te vinden in artikel 6 van het ...
Het misdrijf 'misdrijven tegen de menselijkheid' is opgenomen in artikel 7 van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Algemeen wordt aangenomen dat deze definitie geheel ...
De term 'internationale misdrijven' is een verzamelbegrip voor een aantal zeer ernstige schendingen van het internationale recht: genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de ...
Uitspraak internationaal | 2 december 2021
Bestand: pdf - 282.7KB
Trefwoorden: Bewegingsvrijheid (zie Reisbeperkingen; zie Vrijheid van verplaatsing) | Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Eerlijk proces
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak W.P.W. tegen Nederland (zaak nr. 57294/16) besloten de zaak niet ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
De zaak betreft het recht op het privéleven (artikel 8 EVRM), de vrijheid van beweging (artikel 2 Protocol Nr. 4 EVRM), het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) en het recht op daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 13 EVRM). Het EHRM overweegt dat voor de inbreuk op de rechten onder artikel 8 EVRM sprake is van een legitiem doel, omdat vingerafdrukken worden afgenomen en bewaard om identiteitsfraude en vervalsing van paspoorten tegen te gaan. Over de noodzakelijkheid concludeert het EHRM dat het vermoeden van gelijkwaardige bescherming van mensenrechten door de EU van toepassing is en de bescherming van EVRM-rechten in de huidige casus niet duidelijk tekort is geschoten. Derhalve heeft het EHRM de zaak niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 35, derde lid, onder a, en vierde lid, van het EVRM.
Bestand: pdf - 306.7KB
Trefwoorden: Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak H.G.D.W. v. The Netherlands (zaak nr. 9476/19) geoordeeld dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst onder artikel 9 van het Verdrag (EVRM) niet geschonden is.
Verzoekster stelt in deze zaak dat er inbreuk is gemaakt op haar vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst onder artikel 9 EVRM. De centrale vraag in deze zaak is of de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster valt onder artikel 9 EVRM. Het EVRM overweegt in deze zaak dat een godsdienst of geloofsovertuiging, onder artikel 9 EVRM, een zeker niveau aan overtuigingskracht, ernst, samenhang en belang bereikt moet hebben. Gezien het parodiërende karakter van de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster is dit niet het geval en is er geen sprake van een godsdienst of geloofsovertuiging in de zin van artikel 9 EVRM. Derhalve oordeelt het EHRM dat de Kerk van het Vliegend Spaghetti Monster niet valt onder artikel 9 EVRM. Het EHRM verklaart de klacht van verzoekster kennelijk ongegrond en niet-ontvankelijk.
Uitspraak internationaal | 19 november 2021
Bestand: pdf - 432KB
Trefwoorden: Foltering, verbod
Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak D.B. (zaak nr. 824/2017) geoordeeld dat de uitzetting van verzoekster geen schending van het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) zal opleveren.
De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoekster onvoldoende heeft aangetoond dat zij een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico loopt op foltering. Gezien de tegenstrijdige en onaannemelijke verklaringen met betrekking tot de aard van haar asielaanvraag heeft verzoekster niet kunnen het Comité niet ervan kunnen overtuigen dat zij het risico loopt op vrouwelijke genitale verminking bij uitzetting naar Guinee. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoekster naar Guinee geen schending zal plaatsvinden van artikel 3 CAT.
Uitspraak internationaal | 18 november 2021
Bestand: pdf - 228.9KB
Trefwoorden: Eerlijk proces | Effectief rechtsmiddel (zie Rechtsmiddel)
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak R.H.S.N. tegen Nederland (zaak nr. 585/19) besloten de zaak niet ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 35, derde lid, onder a en b, en vierde lid, van het EVRM.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en het recht op daadwerkelijk rechtsmiddel (artikel 6 lid 1 en 13 EVRM) en het bijzonder de behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn en het aanzienlijk nadeel geleden door verzoeker. Het EHRM overweegt dat er geen objectieve indicaties zijn voor het vaststellen dat verzoeker een aanzienlijk nadeel heeft geleden door de vermeende schending van artikel 6 lid 1 EVRM. Nu dit aanzienlijke nadeel niet aanwezig is, is een effectief rechtsmiddel onder artikel 13 EVRM geen vereiste. Derhalve heeft het EHRM de zaak niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 35, derde lid, onder sub a en b, en vierde lid, van het EVRM.
Uitspraak internationaal | 5 november 2021
Bestand: pdf - 342.7KB
Trefwoorden: Hoger beroep in strafzaken | Uitputting nationale rechtsmiddelen
Het VN BuPo Comité heeft in de zaak H.J.T. (zaak nr. 3004/2017) geoordeeld dat de beginselen van behoorlijke rechtspraak onder artikel 14, lid 5 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) niet zijn geschonden.
De zaak betreft de beginselen van behoorlijke rechtspraak, met in het bijzonder het recht om een schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege overeenkomstig de wet. Het mensenrechtencomité overweegt in deze zaak dat de toegezonden kennisgeving heeft geleid tot misbruik van het recht om zodanige kennisgevingen in te zenden, aangezien verzoeker de huidige klacht na meer dan 5 jaar na uitputting van de nationale rechtsmiddelen en na meer dan drie jaar na de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft ingediend. Daarnaast heeft hij geen uitleg heeft verschaft over deze vertraging. Derhalve oordeelt het Comité dat de klacht van verzoeker niet-ontvankelijk is op grond van artikel 3 Eerste Protocol bij het IVBPR.
Jurisprudentie | 3 november 2021
Trefwoorden: Eerlijk proces
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak X (zaak nr. 72631/17) geoordeeld dat Nederland artikel 6 lid 1 en 3 onder c van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoekster stelt dat haar recht onder artikel 6 lid 3 onder c EVRM is geschonden nu zij niet in persoon bij de zitting van het gerechtshof aanwezig kon zijn. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Volgens het EHRM heeft het gerechtshof niet voldoende gemotiveerd waarom de belangen van doeltreffende en voortvarende berechting en goede organisatie van de rechtspleging zwaarder wogen dan het belang van verzoekster om haar recht op aanwezigheid te kunnen uitoefenen. Daarom oordeelt het EHRM dat artikel 6 lid 1 en 3 onder c zijn geschonden.
Uitspraak internationaal | 3 november 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 401.9KB
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak X tegen Nederland (zaak nr. 72631/17) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces onder artikel 6 eerste en derde lid van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon bij een zitting aanwezig te zijn en hieraan deel te nemen. Verzoekster heeft geen afstand gedaan van haar recht om in persoon bij de zitting aanwezig te zijn, maar kon door een professionele fout van haar vertegenwoordiging niet deelnemen. Het EHRM stelt dat verzoekster in staat had moeten worden gesteld om deel te nemen aan de zitting en dat de belangen die het gerechtshof voorrang heeft gegeven niet zwaarder hadden mogen wegen dan het belang van verzoekster om in persoon bij de zitting aanwezig te zijn. Het EHRM oordeelt dan ook dat artikel 6 eerste en derde lid van het EVRM zijn geschonden.
Uitspraak internationaal | 13 oktober 2021
Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod) | Uitzetting (zie Uitwijzing) | Vreemdelingen
Het VN BuPo Comité heeft in de zaak J.O.Z. en E.E.I.Z. t. Nederland (zaak nr. 2796/2016) vastgesteld dat sprake is van een schending van artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), alleen en gelezen in samenhang met artikel 24 IVBPR.
De zaak betreft het verbod op foltering, wrede, onmenselijke of vernederende behandeling (artikel 7 IVBPR) en de rechten van het kind (artikel 24 IVBPR). Het Comité stelt op basis van artikelen 6 en 7 IVBPR lidstaten personen niet mogen uitzetten naar een gebied waar deze een reëel risico lopen op onherstelbare schade. Het Comité benadrukt dat dit risico persoonlijk moet zijn, waarbij de grens hoog ligt. Volgens het Comité valt vrouwelijke genitale verminking onder een verboden behandeling zoals bedoeld in artikel 7 IVBPR. Bij de beoordeling van de vraag of de regering in dit geval willekeurig heeft gehandeld of dat er sprake is van een kennelijke fout of dat geen rechtmatige beslissing is genomen, kijkt het Comité naar verschillende factoren. Op basis van deze factoren oordeelt het comité dat de regering het risico dat de dochter van verzoekster zou lopen op vrouwelijke genitale verminking bij terugkeer onjuist heeft beoordeeld. Om deze reden is sprake van een schending van artikel 7 IVBPR, alleen en in samenhang met artikel 24 IVBPR.
Kamerbrief | 6 oktober 2021
Bestand: pdf - 165.4KB
Dossier: Vrede en veiligheid | Cyber
Trefwoorden: Cyber | Digitaal | Nationale veiligheid | Tegenmaatregel | Zorgvuldigheidsplicht
In deze Kamerbrief gaat de Minister van Buitenlandse Zaken in op maatregelen die genomen kunnen worden in reactie op ransomware-aanvallen. Een groot deel van de brief betreft het internationaalrechtelijke kader inzake ransom-aanvallen, waarbij wordt ingegaan op tegenmaatregelen afgeleid vanuit het staatsaansprakelijkheidsrecht, op het zorgvuldigheidsbeginsel en op noodzaak (necessity). Ook is er aandacht voor het normatief kader en de diplomatieke responsopties op het gebied van cyber.
Kamerbrief | 26 augustus 2021
Bestand: pdf - 152.1KB
Dossier: Staten | Erkenning
Trefwoorden: Consulaire bijstand | Erkenning, niet- | Evacuatie | Humanitaire hulpverlening
Deze Kamerbrief bevat informatie over de beëindiging van de evacuatieoperatie in Afghanistan op 26 augustus 2021. In de kamerbrief wordt de Kamer geïnformeerd over de inspanningen die de dagen voorafgaand aan de beëindiging zijn verricht om de nog in Afghanistan verblijvende Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van internationale militaire of politiemissie en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie-Belhaj c.s. (Kamerstuk 27926 nr. 788) in veiligheid te brengen. Daarnaast blikt het kabinet vooruit op de mogelijkheden voor toekomstige presentie in Afghanistan, zonder dat dit leidt tot erkenning van de legitimiteit van de Taliban, ten behoeve van het behartigen van Nederlandse belangen en humanitaire hulpverlening.
Veelgestelde vragen | 10 augustus 2021
Dossier: Bronnen internationaal recht
In het Tractatenblad worden alle verdragen en volkenrechtelijke besluiten gepubliceerd die Nederland heeft gesloten met andere staten of volkenrechtelijke organisaties. De officiële ...
Dossier: Oprichting | Lidmaatschap | Privileges en immuniteiten | Zetelverdragen
Een internationale organisatie (IO) is een bij verdrag opgericht samenwerkingsverband tussen staten met eigen taken en organen. Een intergouvernementele organisatie (IGO) is een internationale ...
Uitspraak internationaal | 22 juli 2021
Bestand: pdf - 322.9KB
Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak S.R. (zaak nr. 834/2017) geoordeeld dat het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) niet is geschonden.
De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft ingediende die wijzen op een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico op foltering. De verzoeker was niet in staat te bewijzen dat de Sri Lankaanse autoriteiten enig moment interesse in hem hebben gehad en dat verzoeker momenteel de reële interesse zou wekken van hen. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoeker naar Sri Lanka geen schending zal plaats vinden van artikel 3 CAT.
Uitspraak internationaal | 19 juli 2021
Bestand: pdf - 207.8KB
Het VN Comité tegen Foltering (CAT) heeft in de zaak T.S. (zaak nr. 896/2018) geoordeeld dat het verbod op foltering onder artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (CAT) niet is geschonden.
De zaak betreft het verbod op foltering en in het bijzonder het gevaar op foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing bij uitzetting. Het Comité overweegt in deze zaak dat verzoeker onvoldoende bewijs heeft ingediend die wijzen op een reëel, persoonlijk en voorzienbaar risico op foltering. De verzoeker was niet in staat te bewijzen dat de gebeurtenissen van tien jaar geleden momenteel de reële interesse zouden wekken van de Sri Lankaanse autoriteiten. Derhalve oordeelt het Comité dat er bij uitzetting van verzoeker naar Sri Lanka geen schending zal plaatsvinden van artikel 3 CAT.
Uitspraak internationaal | 15 juli 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 263.8KB
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak I.B. tegen Nederland (zaak nr. 35751/20) geoordeeld dat Nederland het recht om tijdens een zitting gehoord te worden in een procedure omtrent de rechtmatigheid van detentie onder artikel 5, vierde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden. De zaak betreft het recht op een eerlijk proces en in het bijzonder het recht om in persoon of via een videoverbinding tijdens een zitting gehoord te worden.
De zitting in de procedure van verzoeker vond plaats in de eerste weken van de COVID-19-pandemie. Op dat moment beschikte het detentiecentrum nog niet over voldoende technische en praktische voorzieningen om alle partijen via een videoverbinding te horen. Daardoor kon verzoeker niet in persoon of via videoverbinding tijdens de zitting worden gehoord. Gezien de onvoorziene praktische problemen waarmee de rechtbanken te maken kregen in de eerste weken van de COVID-19 pandemie en de omstandigheid dat zijn advocaat wel telefonisch bij de zitting was, oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 5 lid 4 EVRM.
Agenda | 22 juni 2021 | Online
On the 22nd and 23rd of June 2021 the first round of Virtual Consultations will take place. During these consultations States representatives as well as representatives from International ...
Kamerbrief | 9 juni 2021
Bestand: pdf - 57KB
Dossier: Staatsaansprakelijkheid | MH17
Trefwoorden: MH17 | Staatsaansprakelijkheid (zie Aansprakelijkheid, Staats-) | Statenklachtrecht
Deze Kamerbrief bevat de stand van zaken ten aanzien van de staatsaansprakelijkheid, de statenklacht bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het strafrechtelijk onderzoek en strafproces, en het naar aanleiding van de motie van het lid Van Dam uitgevoerde nader feitenonderzoek. In de brief wordt onder meer aangeven dat de mogelijkheid om het geschil inzake staatsaansprakelijkheid van Rusland voor te leggen aan een internationale rechter of organisatie serieus wordt overwogen.
Tweede Kamer, 2020-2021, 33997, nr. 164
Jurisprudentie | 8 juni 2021
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak M.F.D. (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland artikel 6 van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces. De verzoeker stelt dat zijn afwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep een schending is van artikel 6 EVRM. Volgens de verzoeker had de regering meer moeten doen om zijn aanwezigheid bij de zitting te bewerkstelligen. Het EHRM herhaalt onder verwijzing naar vaste jurisprudentie het uitgangspunt dat het van cruciaal belang is dat een verdachte tijdens de rechtszitting aanwezig kan zijn. Tegelijkertijd stelt het EHRM dat het belang van de persoonlijke aanwezigheid bij de rechtszitting in hoger beroep niet van dezelfde cruciale betekenis is als in eerste aanleg. Door herhaaldelijk en ondubbelzinnig te weigeren mee te werken aan een videoconferentie, heeft de verdachte volgens het EHRM echter afstand gedaan van zijn recht om deel te nemen aan de zitting in zijn zaak. Daarom concludeert het EHRM dat artikel 6 EVRM niet is geschonden.
Uitspraak internationaal | 8 juni 2021
Bestand: pdf - 275.1KB
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Dijkhuizen tegen Nederland (zaak nr. 61591/16) geoordeeld dat Nederland het recht op een eerlijk proces onder artikel 6, derde lid, van het Verdrag (EVRM) niet heeft geschonden.
De zaak betreft het recht op een eerlijk proces, meer in het bijzonder het recht om in persoon bij de rechtszitting aanwezig te zijn en of een videoverbinding een gerechtvaardigde vorm van aanwezigheid is. De vraag die wordt gesteld, is of het gerechtshof mocht afzien van inwilliging van het verzoek om verlenging van de procedure met het oog op een videoverbinding met verzoeker. Hoewel het voor een eerlijk proces van groot belang is dat de beschuldigde ter zitting aanwezig kan zijn, kunnen diverse factoren meespelen waardoor een videoverbinding voldoet aan de waarborgen zoals de complexiteit van een zaak, locatie van de klager en of de klager heeft meegewerkt en welwillend was. Op basis van het voorgaande oordeelt het EHRM dat er geen schending heeft plaatsgevonden van artikel 6 lid 3 EVRM.
Uitspraak internationaal | 25 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 777.9KB
Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Proportionaliteitsbeginsel
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de uitspraak in de zaak Centrum för rättvisa tegen Zweden (zaak nr. 35252/08) geoordeeld dat Zweden het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 van het Verdrag (EVRM) heeft geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.
De schending is aangenomen omdat het Zweedse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Het EHRM stelt dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn, aldus het EHRM. Omdat dit niet voldoende wordt gewaardborgd, gaat het Zweedse regime voor bulk-interceptie de ‘margin of appreciation’ die nationale autoriteiten hebben in dit soort situaties te buiten en was er onvoldoende waarborg tegen willekeur en misbruik. Daarom is er een schending van artikel 8 van het EVRM geconstateerd.
Zie Centrum för rättvisa tegen Zweden, EHRM
Bestand: pdf - 1.3MB
Trefwoorden: Eerbiediging van privé leven, familie- en gezinsleven (zie Privacy) | Privacy | Vrijheid van meningsuiting
Het Europees Hof voor de Rechten van de mens (EHRM) heeft in de zaak Big Brother Watch en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk (zaken nrs. 58170/13, 62322/14 en 24960/15) geoordeeld dat het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, woning en correspondentie onder artikel 8 en het recht op de vrijheid van meningsuiting onder artikel 10 van het Verdrag (EVRM) zijn geschonden. Nederland heeft als derde-partij een reactie ingediend over een aantal punten die in algemene zin spelen bij bulk-interceptie van gegevens en dus zaakoverstijgend zijn.
De schendingen zijn aangenomen, omdat het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens niet is onderworpen aan voldoende waarborgen. Dit betekent dat op nationaal niveau bij elke stap in het proces een beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak en proportionaliteit van de te nemen maatregelen. Ook moet er voorafgaand onafhankelijk toezicht zijn voor de bulk-interceptie op het moment dat het doel en de omvang ervan bekend worden. Daarnaast moet toezicht worden gehouden op de bulk-operatie en moet er na afloop onafhankelijk toezicht zijn. Ook biedt het Britse regime voor bulk-interceptie van gegevens onvoldoende bescherming aan vertrouwelijk journalistiek materiaal. Het EHRM heeft daarom geoordeeld dat artikelen 8 en 10 van het EVRM zijn geschonden.
Uitspraak internationaal | 18 mei 2021 | Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Bestand: pdf - 243.1KB
Trefwoorden: Foltering, verbod | Onmenselijke en vernederende behandeling, verbod (zie Foltering, verbod)
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de beslissing in de zaak M.T. tegen Nederland (zaak nr. 46595/19) geoordeeld dat Nederland artikel 3, eerste lid, van het Verdrag (EVRM), en dus het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, niet heeft geschonden.
De zaak betreft een vreemdelingenzaak waarbij verzoekster met haar kinderen in Nederland asiel heeft aangevraagd, terwijl zij dit al eerder in Italië had aangevraagd. Daarom heeft de regering verzocht om verzoekster en haar kinderen weer te mogen overdragen aan Italië. Volgens het EHRM heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat, als zij met haar kinderen wordt overgebracht naar Italië, de situatie waarin zij terecht zou komen zodanig ernstig genoeg is om onder artikel 3 EVRM te vallen. Het EHRM weegt mee dat het opvangsysteem in Italië sinds 2020 is veranderd en dat (wat tevens is bevestigd door de UNHCR) niet is bewezen dat bepaalde medische zorg voor de verzoekster haar kinderen niet mogelijk is in Italië. De klacht over schending van artikel 3 van het EVRM is kennelijk ongegrond en daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Overig | 18 mei 2021 | Minister van Buitenlandse Zaken
Bestand: pdf - 505.8KB
Trefwoorden: Individueel klachtrecht | Mensenrechtenschendingen | Verdragsverplichtingen, materiële schending van
In het rapport zijn samenvattingen opgenomen van alle uitspraken en beslissingen van internationale mensenrechtenprocedures waarbij het Koninkrijk der Nederlanden in het jaar 2020 betrokken is geweest. In rapport is ook een overzicht opgenomen van de stand van zaken van uitspraken die door het Koninkrijk tenuitvoer moeten worden gelegd.
Toont 1 - 60 van 501 resultaten.